Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Vervallen V&A 13-007 Uitkeringsperiode periodieke uitkeringen uit een stamrecht d.d. 160915

Belangrijk!  Vervallen

Deze versie van het Vraag & Antwoord is vervangen door Vraag & Antwoord 13-007 d.d. 27 oktober 2017.

Vraag

Met ingang van 1 januari 2014 kunnen geen nieuwe loonstamrechten meer ontstaan. Onder een loonstamrecht wordt verstaan een aanspraak op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon als bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, onderdeel g, en 37, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) zoals die op 31 december 2013 luidden, en daarmee gelijkgestelde bedragen als bedoeld in artikel 11a, eerste lid, Wet LB zoals dat op 31 december 2013 luidde. Het overgangsrecht voor op 31 december 2013 bestaande loonstamrechten is opgenomen in artikel 39f van de Wet LB. Artikel 39f, eerste lid, Wet LB bepaalt dat voor op 31 december 2013 bestaande loonstamrechten de artikelen 10, vijfde lid, onderdelen b en c, 11, eerste lid, onderdeel g, en vierde lid, 11a, 19b, achtste lid, 32bb, zesde en achtste lid, en 37, zoals die op 31 december 2013 luidden, alsmede de daarop gebaseerde bepalingen, van toepassing blijven. Artikel 39f, tweede lid, Wet LB (tekst 2015) maakt het (in afwijking van het eerste lid) mogelijk het stamrechtvermogen in gedeelten op te nemen. Deze gedeeltelijke opname van het stamrechtvermogen is toegestaan tot aan het moment waarop de stamrechttermijnen uiterlijk in moeten gaan. Daarna dient het stamrecht in termijnen in te gaan.

Een natuurlijk persoon koopt op de uiterste datum een stamrecht in termijnen aan. Hij is geen kind of pleegkind in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, 1º, van de Wet LB (tekst 2013). Welke uitkeringsperiode moet een stamrecht in termijnen op het leven van deze persoon minimaal hebben tussen de eerste en de laatste uitkering?

Antwoord

De minimale uitkeringsperiode van een stamrecht hangt af van de leeftijd van deze stamrechtgerechtigde op het moment van het ingaan van de uitkeringen. Om te weten hoe lang deze periode minimaal moet zijn, kunnen de stamrechtdebiteur en de stamrechtgerechtigde de tabel gebruiken van artikel 3.4, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (URLB 2011, tekst 2013).

Toelichting

Volgens de definitie van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet LB (tekst 2013) moet de uitkering uit het stamrecht een periodieke uitkering zijn. De uitkeringsperiode van een dergelijke uitkering pleegt afhankelijk te zijn van het leven van de uitkeringsgerechtigde. De lengte van de uitkeringsperiode is daardoor onzeker. Er moet echter wel voldoende onzekerheid zijn over die periode. De verzekeraar van het stamrecht moet voldoende kans hebben op voordeel als gevolg van het overlijden van de stamrechtgerechtigde.

De Hoge Raad heeft bepaald dat een periodieke uitkering aan iemand die op het ingangsmoment van de uitkering een sterftekans heeft van ongeveer 1% (exact: 0,94%) voldoende onzekerheid biedt om te kunnen spreken van een periodieke uitkering in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet LB (tekst 2013). Zie Hoge Raad, 30 oktober 1991, nr. 27 215 (ECLI:NL:HR:1991:ZC4756). Op grond van dit arrest kan een tabel worden gemaakt van minimaal vereiste uitkeringsperioden tussen de eerste en de laatste uitkering, behorende bij elke leeftijd bij ingang van het stamrecht.

Voor uitkeringen in termijnen afkomstig van stamrechtspaarrekeningen of stamrechtbeleggingsrechten is een dergelijke tabel van minimale perioden tussen de eerste en de laatste uitkering opgenomen in artikel 3.4, eerste lid, van de URLB 2011 (tekst 2013). Deze tabel is opgesteld met analoge toepassing van het bovengenoemde arrest voor uitkeringen in termijnen. Het ligt voor de hand om voor de periodieke uitkeringen uit een stamrecht dezelfde tabel te hanteren als veilig uitgangspunt voor de sterftekans. Een redelijke wetsuitleg brengt daarom met zich mee dat een voorziene uitkeringsperiode van een stamrecht die in overeenstemming is met de tabel van artikel 3.4, eerste lid, van de URLB 2011 (tekst 2013), altijd geacht wordt een sterftekans van tenminste 0,94% op te leveren.

Deel deze pagina

Op deze pagina