V&A 23-006 Overgangsrecht voortgezette premie-inlegpremie-inleg bij arbeidsongeschiktheid
Publicatiedatum 01-07-2023
Dit V&A 23-006 behandelt de vraag of een pensioenregeling waarin voortgezette premie-inleg bij arbeidsongeschiktheid plaatsvindt aangepast moet worden aan het fiscale pensioenkader zoals dat geldt ná invoering van de Wet toekomst pensioenen.
Inleiding
Op 1 juli 2023 is de Wet toekomst pensioenen (WTP) ingevoerd. In artikel 38c van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) is overgangsrecht opgenomen voor bestaande situaties van voortgezette premie-inleg bij arbeidsongeschiktheid. Voor de toepassing van artikel 38c Wet LB worden voorwaarden gesteld ten aanzien van de aanvang van de voortgezette premie-inleg bij arbeidsongeschiktheid en van de pensioenuitvoerder.
De voortgezette premie-inleg moet zijn aangevangen vóór de invoering van de WTP, of tijdens de periode waarin gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht van artikel 38q Wet LB (transitieperiode), dan wel uiterlijk binnen twee jaar na afloop van de transitieperiode, indien de betreffende werknemer op dat moment niet kan deelnemen aan een pensioenregeling die voldoet aan het nieuwe fiscale pensioenkader van de WTP. Dat laatste betreft de zieke werknemer van wie het tijdelijke arbeidscontract afloopt tijdens de transitieperiode en die daarna pas, na twee jaar ziekte, arbeidsongeschikt raakt.
Het overgangsrecht van artikel 38c Wet LB geldt voorts alleen wanneer de pensioenregeling, waarin de voortgezette premie-inleg plaatsvindt, wordt uitgevoerd door een verzekeraar als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel b, Wet LB, dan wel een gesloten pensioenfonds als bedoeld in artikel 220h van de Pensioenwet en artikel 214f van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
Vraag
Als gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht voor voortgezette premie-inleg bij arbeidsongeschiktheid, als bedoeld in artikel 38c Wet LB, moet de pensioenregeling voor de betreffende (gewezen) werknemer dan worden aangepast aan het nieuwe fiscale pensioenkader van de WTP?
Antwoord
Ja, als gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht voor voortgezette premie-inleg bij arbeidsongeschiktheid, als bedoeld in artikel 38c Wet LB, moet de pensioenregeling voor de betreffende (gewezen) werknemer worden aangepast aan het nieuwe fiscale pensioenkader van de WTP.
Het overgangsrecht van artikel 38c Wet LB voorziet echter in drie uitzonderingen op deze aanpassing aan het nieuwe fiscale pensioenkader van de WTP.
Allereerst bepaalt artikel 38c, eerste lid, Wet LB dat de premiegrens van artikel 18a, eerste lid, Wet LB mag worden overschreden.
Verder geldt niet de eis dat een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en een wezenpensioen op risicobasis moet zijn verzekerd. Dit volgt uit artikel 38c, tweede lid, Wet LB.
Tot slot regelt het derde lid van artikel 38c Wet LB dat voor wat betreft de definitie van partner wordt aangesloten bij het bepaalde in artikel 18, eerste lid, onderdeel a, ten tweede, Wet LB zoals dat gold vóór invoering van de WTP.