Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

V&A 08-035 Loonstamrechtovereenkomst – Slotbegunstiging loonstamrechten van voor 1 januari 1995

Dit V&A 08-035 behandelt de vraag of de voorwaarde van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) (tekst 2013), dat een loonstamrecht alleen mag voorzien in uitkeringen aan toegestane begunstigden, ook geldt voor op 31 december 1994 bestaande loonstamrechten, waarop artikel 11, eerste lid, onderdeel d, Wet LB (tekst 1994) van toepassing is.

Vraag

Een loonstamrecht mag uitsluitend voorzien in uitkeringen aan toegestane begunstigden, zoals genoemd in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, Wet LB (tekst 2013). Geldt dit ook voor op 31 december 1994 bestaande loonstamrechten, waarop artikel 11, eerste lid, onderdeel d, Wet LB (tekst 1994) van toepassing is?

Antwoord

Nee. Op grond van artikel 37 Wet LB (tekst 2013) zijn de voorwaarden van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 1° en 2°, Wet LB (tekst 2013) niet van toepassing met betrekking tot op 31 december 1994 bestaande loonstamrechten. Voor deze loonstamrechten blijven de op 31 december 1994 geldende regels van kracht. In artikel 11, eerste lid, onderdeel d, Wet LB (tekst 1994) zijn geen voorwaarden genoemd met betrekking tot de personen die als begunstigden voor de periodieke uitkering kunnen worden aangewezen.

Op grond van artikel 39f Wet LB blijft het voorgaande van toepassing met betrekking tot op 31 december 2013 bestaande loonstamrechten.

Let op!  Let op!

Met ingang van 1 januari 2014 kunnen geen nieuwe loonstamrechten meer ontstaan. Onder een loonstamrecht wordt verstaan een aanspraak op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon als bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, onderdeel g, en 37 Wet LB zoals die op 31 december 2013 luidden, en daarmee gelijkgestelde bedragen als bedoeld in artikel 11a, eerste lid, Wet LB zoals dat op 31 december 2013 luidde. Het overgangsrecht voor op 31 december 2013 bestaande loonstamrechten is opgenomen in artikel 39f Wet LB. Artikel 39f, eerste lid, Wet LB bepaalt dat voor op 31 december 2013 bestaande loonstamrechten de artikelen 10, vijfde lid, onderdelen b en c, 11, eerste lid, onderdeel g, en vierde lid, 11a, 19a, 19b, achtste lid, 32bb, zesde en achtste lid, en 37 Wet LB, zoals die op 31 december 2013 luidden, alsmede de daarop gebaseerde bepalingen, van toepassing blijven.

Artikel 39f, tweede lid, Wet LB maakt het (in afwijking van het eerste lid) mogelijk het loonstamrecht geheel of gedeeltelijk op een eerder tijdstip te laten uitkeren. Indien het ingegane loonstamrecht na de uiterste wettelijke ingangsdatum gedeeltelijk eerder wordt uitgekeerd, moet de na de vervroegde uitkering resterende waarde van het loonstamrecht direct in aansluiting op de vervroegde uitkering worden uitgekeerd. Ingeval van een aanspraak op periodieke uitkeringen moet de resterende waarde worden uitgekeerd in een reeks van periodieke uitkeringen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, Wet LB (tekst 2013). Bij een loonstamrechtspaarrekening of een loonstamrechtbeleggingsrecht moet het resterende deel worden uitgekeerd in termijnen met een gelijke tussenperiode van ten hoogste een jaar als bedoeld in artikel 11a Wet LB (tekst 2013). Per 1 juli 2023 is aan artikel 39f Wet LB een vierde lid toegevoegd met een termijn voor de vaststelling of aankoop van een periodieke uitkering.

Een Vraag en Antwoord van vergelijkbare strekking was eerder opgenomen in onderdeel 17 van het vervallen besluit CPP2002/896M (besluit van 27 november 2002).

Deel deze pagina