V&A 08-059 Verhoogde opbouw van ouderdomspensioen in een middelloon- of eindloonstelsel bij uitruil van partnerpensioen op opbouwbasis
Publicatiedatum 14-02-2024
Dit V&A 08-059 behandelt de vraag of bij een uitruil van het opgebouwde partnerpensioen naar het ouderdomspensioen tijdens de pensioenopbouw, de fiscaal maximale opbouwpercentages van artikel 18a, eerste en tweede lid, Wet LB (tekst 30 juni 2023) overschreden mogen worden.
Let op!
De inhoud van dit V&A is van toepassing op pensioenaanspraken en pensioenregelingen die vallen onder het overgangsrecht van artikel 38b, eerste lid, respectievelijk van artikel 38q van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB). De inhoud van dit V&A is niet van toepassing op aanspraken ingevolge een pensioenregeling die voldoet aan het nieuwe fiscale pensioenkader van de Wet toekomst pensioenen (WTP).
Per 1 juli 2023 is de WTP in werking getreden. Het fiscale pensioenkader, zoals dat gold tot 1 juli 2023 (oude fiscale pensioenkader), blijft van toepassing op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd tot aan het moment dat een pensioenregeling wordt aangepast aan de WTP, mits deze aanspraken niet zijn omgezet in aanspraken ingevolge een premieovereenkomst als bedoeld in artikel 10 van de Pensioenwet (PW) of artikel 28 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb). Dit volgt uit artikel 38b, eerste en tweede lid, Wet LB.
Voor de aanpassing van een pensioenregeling aan het nieuwe fiscale en civiele pensioenkader geldt een transitieperiode. Dit is geregeld in artikel 38q Wet LB respectievelijk artikel 220i PW en artikel 214g Wvb. Tijdens de transitieperiode mag pensioenopbouw blijven plaatsvinden met toepassing van het oude fiscale pensioenkader.
Vraag
In een pensioenregeling vindt tijdens de opbouw een uitruil plaats van het opgebouwde partnerpensioen naar het ouderdomspensioen. Mogen daarbij de opbouwpercentages, zoals die zijn genoemd in artikel 18a, eerste en tweede lid, Wet LB (tekst 30 juni 2023) worden overschreden?
Antwoord
Ja, mits de ruil plaatsvindt op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen (artikel 18d, eerste lid, onderdeel d, Wet LB (tekst 30 juni 2023)).
Verder is het volgende van belang. Allereerst moet de werkgever in de pensioenregeling aan de werknemer een recht op partnerpensioen op opbouwbasis ten behoeve van zijn partner toekennen. Gehele of gedeeltelijke uitruil van dat recht kan dan van jaar tot jaar plaatsvinden. Uitruil kan niet meer plaats vinden nadat hetzij het ouderdomspensioen hetzij het partnerpensioen is ingegaan. Daarnaast moet de partner instemmen met de uitruil (artikel 60, zesde lid, PW). De instemming is nodig omdat bij het overlijden van de werknemer het partnerpensioen geheel of gedeeltelijk gaat ontbreken. De instemming is ook nodig omdat de uitruil mede van invloed is op de rechten van de partner bij een eventuele toekomstige scheiding. Hierbij gaat het om de verevening van het ouderdomspensioen ingevolge de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding en de toekenning van een bijzonder partnerpensioen bij echtscheiding.
Voor de berekening van het verhoogde opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen kan ten hoogste worden uitgegaan van de ruilvoet zoals deze voor een (collectief) actuarieel neutrale uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen in de regeling is opgenomen. Zie artikel 60, vijfde lid, PW. Als – bijvoorbeeld – in een middelloonregeling met 1,875% opbouw per jaar een ruilvoet van 12,5% is opgenomen, bedraagt het verhoogde opbouwpercentage in de regeling maximaal 2,10937% (= 1,125 x 1,875%).
Bij een uitruil van partnerpensioen naar een hoger ouderdomspensioen mag de pensioenregeling geen mogelijkheden bieden het uitgeruilde partnerpensioen (in een vrijwillige module) aanvullend weer op te bouwen of te verzekeren (artikel 18d, tweede lid, Wet LB (tekst 30 juni 2023)). Het is wel toegestaan om in plaats van volledige uitruil te kiezen voor de uitruil van een deel van het partnerpensioen. Men kan bijvoorbeeld uitsluitend het recht op partnerpensioen bij overlijden van de werknemer na de pensioendatum uitruilen. In dat geval dient bij de berekening van de ruilvoet met de gedeeltelijke uitruil rekening te zijn gehouden.
Een Vraag en Antwoord van vergelijkbare strekking was eerder opgenomen in onderdeel 7 van het vervallen besluit CPP2003/1610M (besluit van 10 februari 2004).