V&A 08-011 Pensioenopbouw over diensttijd vorige werkgever op basis van artikel 10a, eerste lid, onderdeel f, UBLB (tekst 30 juni 2023)
Publicatiedatum 29-03-2024
Dit V&A 08-011 behandelt de vraag in welke gevallen pensioenopbouw mogelijk is over diensttijd bij een vorige werkgever op basis van artikel 10a, eerste lid, onderdeel f, UBLB (tekst 30 juni 2023).
Let op!
De inhoud van dit V&A is van toepassing op pensioenaanspraken en pensioenregelingen die vallen onder het overgangsrecht van artikel 38b, eerste lid, respectievelijk van artikel 38q van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB). De inhoud van dit V&A is niet van toepassing op aanspraken ingevolge een pensioenregeling die voldoet aan het nieuwe fiscale pensioenkader van de Wet toekomst pensioenen (WTP).
Per 1 juli 2023 is de WTP in werking getreden. Het fiscale pensioenkader, zoals dat gold tot 1 juli 2023 (oude fiscale pensioenkader), blijft van toepassing op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd tot aan het moment dat een pensioenregeling wordt aangepast aan de WTP, mits deze aanspraken niet zijn omgezet in aanspraken ingevolge een premieovereenkomst als bedoeld in artikel 10 van de Pensioenwet (PW) of artikel 28 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb). Dit volgt uit artikel 38b, eerste en tweede lid, Wet LB.
Voor de aanpassing van een pensioenregeling aan het nieuwe fiscale en civiele pensioenkader geldt een transitieperiode. Dit is geregeld in artikel 38q Wet LB respectievelijk artikel 220i PW en artikel 214g Wvb. Tijdens de transitieperiode mag pensioenopbouw blijven plaatsvinden met toepassing van het oude fiscale pensioenkader.
Vraag
In welke gevallen is het op basis van artikel 10a, eerste lid, onderdeel f, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (UBLB) (tekst 30 juni 2023) mogelijk om pensioen op te bouwen over diensttijd bij een vorige werkgever?
Antwoord
Algemeen
Artikel 10a, eerste lid, onderdeel f, UBLB (tekst 30 juni 2023) biedt de mogelijkheid om pensioenrechten op te bouwen over de diensttijd van de werknemer bij een vorige werkgever. Voorwaarde is dat de werknemer door middel van een pensioenovereenkomst met die vorige werkgever over de betreffende dienstjaren bij de vorige werkgever een werknemerspensioen heeft opgebouwd. Voorts moet het pensioenkapitaal uit die vorige regeling zijn overgedragen aan de pensioenuitvoerder van de huidige werkgever via een waardeoverdracht als bedoeld in de artikelen 70a, 71, 74, 75, 85 tot en met 88 en 91 PW en artikel 81a Wvb. Onder het begrip waardeoverdracht valt volgens de Memorie van Toelichting bij de PW iedere handeling waarbij de waarde van pensioenaanspraken of –rechten wordt aangewend voor andere pensioenaanspraken of –rechten bij dezelfde of bij een andere pensioenuitvoerder, dan wel gelijke aanspraken of rechten bij een andere pensioenuitvoerder.
Interne en feitelijke waardeoverdrachten
Uit de toelichting op artikel 10a, eerste lid, onderdeel f, UBLB (tekst 30 juni 2023) kan worden afgeleid dat een waardeoverdracht van pensioenkapitaal ook aanwezig wordt geacht voor zover de pensioenuitvoerder van het door de huidige werkgever toegekende werknemerspensioen ook de uitvoerder is van het in de voorgaande dienstbetrekking opgebouwde pensioen. In de praktijk heet dit een interne waardeoverdracht. Waardeoverdrachten waarbij kapitaal daadwerkelijk van de ene uitvoerder naar de andere wordt overgedragen, worden hierna aangeduid als feitelijke overdrachten.
Een interne waardeoverdracht kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een wisseling van dienstbetrekking binnen concernverband. De pensioenregelingen van de verschillende werkgevers binnen een concern zijn dan vaak gelijk en worden verzekerd bij dezelfde pensioenuitvoerder.
Om misverstanden te voorkomen zij erop gewezen dat de besluitgever bij interne waardeoverdrachten uitsluitend het oog had op werknemerspensioenen en niet op beroepspensioenen. Zie hierna onder ‘Beroepspensioenen’.
Inkoop pensioen op basis van werkelijke diensttijd
Bij toepassing van artikel 10a, eerste lid, onderdeel f, UBLB (tekst 30 juni 2023) kunnen de met de waardeoverdracht verkregen fictieve dienstjaren worden aangevuld tot de werkelijk bij de vorige werkgever doorgebrachte diensttijd. Voorwaarde is wel dat deze jaren op basis van een adequate diensttijdadministratie kunnen worden vastgesteld. Als in die jaren in deeltijd is gewerkt moet uiteraard de deeltijdfactor op de dienstjaren worden toegepast.
Het voorgaande betekent dat inkoop van pensioen kan plaatsvinden bovenop het pensioenkapitaal van de waardeoverdracht. Bij een interne waardeoverdracht wordt de extra inkoopruimte berekend alsof een feitelijke waardeoverdracht heeft plaatsgevonden. De werknemer heeft in feite de mogelijkheid om het met de waardeoverdracht verkregen pensioen aan te vullen tot het pensioen dat hij zou hebben gekregen als de regeling van de huidige werkgever ook van kracht was geweest gedurende de diensttijd bij de vorige werkgever. Dat kan uiteraard alleen als de regeling van de huidige werkgever ruimer is dan de regeling van de vorige werkgever. Extra inkoop kan dan plaatsvinden tot maximaal het bedrag dat nodig is om die ruimte te vullen.
Beroepspensioenen
In de praktijk komt het ook voor dat een werknemer niet of niet alleen een werknemerspensioen heeft opgebouwd bij een vorige werkgever, maar wel of ook een beroepspensioen bij een beroepspensioenfonds waaraan hij verplicht deelneemt. Als de werknemer de deelneming aan dat fonds beëindigt, bijvoorbeeld door het staken van de beroepsbeoefening, en hij daarna in dienst treedt bij een andere werkgever kan hij onder voorwaarden het kapitaal van het beroepspensioenfonds laten overdragen aan de uitvoerder van de werknemerspensioenregeling bij zijn nieuwe werkgever. Een redelijke wetsuitleg brengt met zich mede dat een dergelijke feitelijke waardeoverdracht ook valt onder artikel 10a, eerste lid, onderdeel f, UBLB (tekst 30 juni 2023). Het moet daarbij gaan om een waardeoverdracht als bedoeld in de artikelen 81a, 82, 85, 86, 93 tot en met 96 en 99 Wvb. Hierbij gelden de volgende kanttekeningen:
- Het artikel is slechts van toepassing voor zover het overgedragen kapitaal is opgebouwd in de periode dat de voormalige beroepsbeoefenaar werknemer was gedurende de deelname in het beroepspensioenfonds. Het is evenwel niet noodzakelijk dat hij of zij in die voorgaande dienstbetrekking naast het beroepspensioen een aanvullend werknemerspensioen opbouwde.
- Perioden waarin de voormalige beroepsbeoefenaar werkzaam was als zelfstandige tellen niet mee als diensttijd. Het bij de pensioenuitvoerder van de huidige werkgever inkomende pensioenkapitaal dat correspondeert met deze ‘zelfstandige periode’ dient in de regeling te worden behandeld als een excedentrecht dat slechts kan worden geïndexeerd. De regels van de Wet LB staan omrekening van dit kapitaal naar pensioengevende diensttijd in de nieuwe regeling niet toe.
- Uiteraard kan in deze gevallen geen sprake zijn van een interne waardeoverdracht van het beroepspensioenkapitaal omdat het beroepspensioen dat is opgebouwd vóór de indiensttreding bij de huidige werkgever geen werknemerspensioen was. Het kapitaal kan zich dus niet reeds bevinden bij de pensioenuitvoerder van de huidige werkgever. Er zal bij toepassing van artikel 10a, eerste lid, onderdeel f, UBLB (tekst 30 juni 2023) op beroepspensioenen daarom altijd een feitelijke overdracht van het beroepspensioenkapitaal moeten plaatsvinden. Daarvoor is – zoals gezegd – onder meer nodig dat de deelneming aan het beroepspensioenfonds wordt beëindigd. Een beroepsbeoefenaar die geen werknemerspensioen opbouwt en die van de ene dienstbetrekking overgaat naar een andere terwijl hij deelnemer blijft in de beroepspensioenregeling kan dus geen beroep doen op het artikel. Heeft hij evenwel in de oude dienstbetrekking wel een (aanvullend) werknemerspensioen opgebouwd naast het beroepspensioen, dan kunnen de dienstjaren uit die oude dienstbetrekking uiteraard wel in zoverre meetellen in de nieuwe dienstbetrekking na een feitelijke of interne waardeoverdracht van het werknemerspensioenkapitaal.
C-polissen
Artikel 10a, eerste lid, onderdeel f, UBLB (tekst 30 juni 2023) is op basis van een redelijke wetsuitleg bij een verandering van dienstbetrekking eveneens van toepassing op feitelijke en interne waardeoverdrachten van C-polissen. Het kan daarbij voorkomen dat de Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW) en hoofdstuk I en III van de Regelen verzekeringsovereenkomsten PSW (Regelen) voor die polissen nog van kracht zijn. Dat is het geval als in de C-polis sinds de inwerkingtreding van de PW geen pensioenopbouw meer plaatsvindt. Verwezen zij naar artikel 18, vijfde lid, van de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet.
Geen toepassing van artikel 10a, eerste lid, onderdeel f, UBLB (tekst 30 juni 2023)
Als een waardeoverdracht plaatsvindt die niet onder één van de bovenstaande categorieën valt, kan geen toekenning van diensttijd plaatsvinden boven de diensttijd die correspondeert met het bedrag van de waardeoverdracht zelf. Het betreft dan bijvoorbeeld:
- waardeoverdrachten bij dezelfde werkgever als bedoeld in de artikelen 76 tot en met 78 PW, artikel 32ba PSW en artikel 16b Regelen;
NB
Wellicht ten overvloede wordt hierbij opgemerkt dat een waardeoverdracht naar een slechtere regeling bij dezelfde werkgever nooit mag leiden tot het toekennen van meer diensttijd dan de werkelijke diensttijd. Het is dus niet mogelijk meer diensttijd te creëren door de overgang naar een slechtere regeling. - waardeoverdrachten als gevolg van pensioenshoppen bij het bereiken van de pensioendatum als bedoeld in de artikelen 80 tot en met 82 PW en 88 tot en met 90 Wvb.
Berekeningswijze van inkoop van pensioen
Voor de wijze waarop de inkoop van pensioen kan worden berekend: zie de Handreiking inhaal en inkoop van pensioen.
Zie V&A 24-001 voor de mogelijkheden om pensioen op te bouwen over de diensttijd bij een vorige werkgever onder de werking van het fiscale pensioenkader van de WTP.
Zie ook V&A 08-012 (Toepassing van artikel 10a, derde lid, UBLB (tekst 30 juni 2023)) en V&A 08-058 (Waardeoverdracht naar een pensioenregeling die is gebaseerd op een eindloonstelsel).