Vervallen V&A 07-004 Maximale toevoeging levensloopregeling werknemer geboren tussen 1 januari 1950 en 31 december 1954 d.d. 171117
Publicatiedatum 17-11-2017
Vervallen
Deze versie van het V&A is vervangen door V&A 07-004 d.d. 1 november 2021.
Dit V&A 07-004 behandelt de vraag of een werknemer die is geboren in de periode van 1 januari 1950 t/m 31 december 1954 gebruik kan maken van de 12%-opbouw voor de levensloopregeling van artikel 19g, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2011).
Vraag
Een werknemer is geboren in de periode van 1 januari 1950 t/m 31 december 1954. Kan hij gebruik maken van de 12%-opbouw voor de levensloopregeling van artikel 19g, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) (tekst 2011)?
Antwoord
Ja, dat kan. Voorwaarde is dat het saldo van de levensloopregeling aan het begin van het kalenderjaar lager is dan 210% van het in het voorafgaande kalenderjaar genoten loon. In dat geval mag hij in het lopende kalenderjaar 12% van het loon toevoegen aan de levensloopregeling.
Hierbij is niet van belang of de werknemer in de voorgaande jaren gebruik gemaakt heeft van de verhoogde maximale opbouw in een levensloopregeling voor oudere werknemers van artikel 39d, eerste lid, onderdeel b, Wet LB juncto artikel 12.5 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (tekst 2011).
Let op!
Met ingang van 1 januari 2021 is de tekst van artikel 39d Wet LB aangepast. Op 1 november 2021 wordt de waarde in het economisch verkeer van de dan nog aanwezige levensloopaanspraak, zonder toepassing van de standaardloonheffingskorting, als loon uit tegenwoordige arbeid van de (gewezen) werknemer in de loonheffing betrokken. Indien de betreffende (gewezen) werknemer aan het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt, wordt de aanspraak echter aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. De uitvoerder van de levensloopregeling wordt ter zake van dat loon als inhoudingsplichtige aangemerkt.