Vervallen V&A 08-021 Stamrechtovereenkomst – Bepalen sterftekans periodieke uitkering op twee levens d.d. 140116
Publicatiedatum 14-01-2016
Vervallen
Deze versie van het Vraag & Antwoord is vervangen door Vraag & Antwoord 08-021 d.d. 22 april 2016.
Vraag
Aan werknemer (A) is op 1 januari 2012 een loonstamrecht ter vervanging van gederfd of te derven loon toegekend. Het loonstamrecht voorziet in een op 1 januari 2012 direct ingaande, tijdelijke periodieke uitkering welke afhankelijk is van het leven van A en van het leven van zijn partner B. Deze afhankelijkheid van twee levens pleegt op twee manieren in de stamrechtovereenkomst te zijn geregeld:
- De termijnen eindigen op een vastgestelde datum, bijvoorbeeld 1 januari 2022, of bij het eerder overlijden van de verzekerden A en B.
- Er worden twee periodieke uitkeringen bedongen. De eerste eindigt op een vastgestelde datum, bijvoorbeeld 1 januari 2022, of bij het eerder overlijden van verzekerde A. De tweede, welke toekomt aan verzekerde B, gaat in bij het overlijden van verzekerde A voor 1 januari 2022 en eindigt op 1 januari 2022 of bij het eerder overlijden van verzekerde B.
Van een periodieke uitkering is pas sprake wanneer alle afzonderlijke termijnen afhankelijk zijn van een onzekere gebeurtenis. In het voorbeeld is de sterftekans de onzekere gebeurtenis; voorwaarde is dan wel dat sprake is van een sterftekans van minimaal 0,94%. Wanneer de sterftekans kleiner is, is geen sprake meer van een onzekere gebeurtenis.
Hoe moet in beide hiervoor genoemde voorbeelden de sterftekans worden bepaald?
Antwoord
In beide gevallen bestaat het toegekende loonstamrecht uit twee periodieke uitkeringen. Eén die toekomt aan A en één die toekomt aan B. Beide periodieke uitkeringen moeten afhankelijk zijn van een sterftekans van minimaal 0,94%. De sterftekans dient voor beide periodieke uitkeringen te worden bepaald over de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2022, uitgaande van de meest recente overlevingstafels. Dat de periodieke uitkering die toekomt aan de partner pas ingaat bij het overlijden van A kan voor de bepaling van de sterftekans buiten beschouwing blijven.
Met ingang van 1 januari 2014 kunnen geen nieuwe loonstamrechten meer ontstaan. Onder een loonstamrecht wordt verstaan een aanspraak op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon als bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, onderdeel g, en 37, van de wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) zoals die op 31 december 2013 luidden, en daarmee gelijkgestelde bedragen als bedoeld in artikel 11a, eerste lid, Wet LB zoals dat op 31 december 2013 luidde. Het overgangsrecht voor op 31 december 2013 bestaande loonstamrechten is opgenomen in artikel 39f Wet LB. Artikel 39f, eerste lid, Wet LB bepaalt dat voor op 31 december 2013 bestaande loonstamrechten de artikelen 10, vijfde lid, onderdelen b en c, 11, eerste lid, onderdeel g, en vierde lid, 11a, 19b, achtste lid, 32bb, zesde en achtste lid, en 37, zoals die op 31 december 2013 luidden, alsmede de daarop gebaseerde bepalingen, van toepassing blijven.
Op grond van artikel 39f, tweede lid, Wet LB is het (in afwijking van het eerste lid) met ingang van 1 januari 2014 mogelijk het stamrechtvermogen in gedeelten op te nemen. Deze gedeeltelijke opname van het stamrechtvermogen is toegestaan tot aan het moment waarop de stamrechttermijnen uiterlijk in moeten gaan. Daarna dient het stamrecht in termijnen in te gaan. Hierdoor geldt hetgeen is opgemerkt over de minimaal vereiste sterftekans uitsluitend nog voor periodieke uitkeringen vanaf de uiterste ingangsdatum van de stamrechtuitkeringen.
Een Vraag en Antwoord van vergelijkbare strekking was eerder opgenomen in onderdeel 4 van het vervallen besluit CPP2002/896M (besluit van 27 november 2002).