Vervallen V&A 08-057 Bovengrens bij variabilisering van de pensioenuitkeringen d.d. 240309
Publicatiedatum 24-03-2009
Vervallen
Deze versie van het V&A is vervangen door Vraag & Antwoord 08-057 d.d. 27 juni 2016.
Vraag
Op grond van artikel 18d, eerste lid, onderdeel b, van de Wet LB mogen de maxima van de artikelen 18a, 18b en 18c van de Wet LB worden overschreden voorzover dit het gevolg is van een variatie in de hoogte van de uitkeringen binnen de bandbreedte 100:75.
Is de bandbreedte van 100:75 ook van toepassing indien de hoogste uitkering lager is dan de maximale bovengrens die voor de betreffende pensioenuitkering geldt?
Antwoord
Ja. Zowel uit de tekst van artikel 18d van de Wet LB als uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de variatie in de hoogte van de pensioenuitkeringen altijd binnen de bandbreedte van 100:75 moet blijven.
De wetgever heeft uitvoering gegeven aan aanbeveling 21 van de Werkgroep fiscale behandeling pensioenen door het opnemen van de mogelijkheid van variabilisering. De werkgroep was van mening dat er geen reden bestond om strikt vast te houden aan het gelijkmatige karakter van pensioenuitkeringen. De aanbeveling luidde dan ook om een variatie tussen de hoogste en de laagste pensioenuitkering van maximaal 100:75 toe te staan. Deze aanbeveling is overgenomen in artikel 18d, eerste lid, onderdeel b, van de Wet LB. Zie ook de Memorie van toelichting op de Wet fiscale behandeling van pensioenen (Wet van 29 april 1999, Stb. 211), Kamerstukken II, 26 020, nr. 3, blz. 10. De overschrijding van de 100%-grens is het meest in het oog springende voorbeeld van een mogelijk gevolg van de variabilisering. Dit voorbeeld mag niet zo worden uitgelegd dat een grotere variatie zou zijn toegestaan dan 100:75 als de 100%-grens niet wordt overschrijden.
De inhoud van dit Vraag en Antwoord was eerder opgenomen in onderdeel 5 van het vervallen besluit CPP2003/1610M (besluit van 10 februari 2004).