Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

V&A 15-006 Uitspraak Rechtbank Gelderland van 5 november 2013, nr. 2011/3084 (ECLI:NL:RBGEL:2013:4262) niet als richtsnoer voor belasten bovenmatig deel pensioenaanspraak

Dit V&A 15-006 behandelt de vraag of de uitspraak van Rechtbank Gelderland van 5 november 2013, nr. 2011/3084 (ECLI:NL:RBGEL:2013:4262) tot gevolg heeft dat de Belastingdienst haar standpunt met betrekking tot de toepassing van artikel 19b van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) ingeval van bovenmatigheid of een oneigenlijke handeling herziet.

Vraag

Rechtbank Gelderland heeft op 5 november 2013 uitspraak gedaan in een procedure waarbij in geschil was of een bestaande pensioenregeling op tijd was aangepast aan de met ingang van 1 juni 1999 in werking getreden Wet fiscale behandeling van pensioenen (Rechtbank Gelderland, 5 november 2013, nr. 2011/3084 (ECLI:NL:RBGEL:2013:4262)). Na geconcludeerd te hebben dat de regeling niet tijdig is aangepast, oordeelt de rechtbank dat niet de hele pensioenaanspraak moet worden belast maar slechts het bovenmatige deel van de aanspraak.

De uitspraak van de rechtbank wijkt af van het standpunt van de Belastingdienst dat ingeval van bovenmatigheid of een oneigenlijke handeling de waarde van de volledige pensioenaanspraak op grond van artikel 19b Wet LB direct in de belastingheffing moet worden betrokken. Is de uitspraak van Rechtbank Gelderland voor de Belastingdienst aanleiding om dit standpunt te herzien?

Antwoord

Nee, de uitspraak van Rechtbank Gelderland van 5 november 2013, nr. 2011/3084 (ECLI:NL:RBGEL:2013:4262) heeft niet tot gevolg dat de Belastingdienst haar standpunt met betrekking tot de toepassing van artikel 19b Wet LB ingeval van bovenmatigheid of een oneigenlijke handeling herziet. De uitspraak van Rechtbank Gelderland zal niet als richtsnoer dienen voor de toepassing van artikel 19b Wet LB.

Het voorgaande is ook kenbaar gemaakt in de toelichting van de Staatssecretaris van Financiën van 4 december 2013, nr. DGB 2013-6494, naar aanleiding van de uitspraak van Rechtbank Gelderland, 5 november 2013, nr. 11/3084.

Toelichting

De rechtbank is van oordeel dat in de situatie, waarbij de onzuiverheid van de pensioenregeling niet te wijten is aan een actieve handeling van belanghebbende maar het gevolg is van het niet tijdig aanpassen van de pensioenregeling aan het nieuwe pensioenregime, een redelijke aan doel en strekking beantwoordende uitlegging van de wet meebrengt dat alleen loon- en inkomstenbelasting wordt geheven over het bovenmatig deel van een pensioenaanspraak.

Vanwege het ontbreken van een materieel belang zal de inspecteur geen hoger beroep instellen tegen de uitspraak van Rechtbank Gelderland. Om andere dan in de uitspraak genoemde redenen heeft de inspecteur toegezegd de aanslag te zullen vernietigen. Uit het feit dat geen hoger beroep wordt ingesteld mag echter niet worden afgeleid dat de Belastingdienst het standpunt van Rechtbank Gelderland deelt ten aanzien van de partiële toepassing van artikel 19b Wet LB. In de wet en wetsgeschiedenis is geen aanknopingspunt te vinden dat bij overschrijding van de wettelijke grenzen slechts het bovenmatig deel van de aanspraak wordt belast. Ook de Hoge Raad is hierover duidelijk in het arrest van 16 september 1981, nr. 20 220 (ECLI:NL:HR:1981:AW9809):
“dat de taak van de rechter in belastingzaken slechts meebrengt te beoordelen of de aan de beide directeuren van belanghebbende toegekende aanspraken berusten op een pensioenregeling zoals bedoeld in artikel 11, lid 3, aanhef en letter a, van de Wet; dat een ontkennende beantwoording van deze vraag medebrengt dat die aanspraken in haar geheel tot het loon behoren.”

Dit standpunt is door de Advocaat Generaal mr. Van Ballegooijen toegelicht in zijn conclusie bij het arrest van de Hoge Raad van 19 september 2008, nr. 07/10 524 (ECLI:NL:HR:2008:BD3162):
“Het uitgangspunt dat pensioenaanspraken niet gesplitst mogen worden in een belast en een onbelast gedeelte, moet naar mijn oordeel worden gezien tegen de achtergrond van het in de Wet LB 1964 neergelegde pensioenregime. De strekking daarvan is om pensioenregelingen aan zodanige voorwaarden te onderwerpen, dat zij in hun geheel beschouwd tot een resultaat leiden dat in voldoende mate in overeenstemming is met de maatschappelijke opvattingen terzake. Een pensioenregeling kan, in diezelfde lijn, slechts ‘zuiver’ of ‘onzuiver’ zijn, waardoor de aanspraak die recht geeft op uitkeringen ingevolge een dergelijke regeling hetzij tot het loon behoort, hetzij vrijgesteld is. De samenhang in de pensioendefinitie wordt onderstreept door artikel 19b Wet LB 1964. Krachtens dat artikel behoort een pensioen- of een VUT-aanspraak in zijn geheel tot het loon indien deze niet langer als zodanig is aan te merken.” Ook lijkt de uitspraak van Rechtbank Gelderland niet in overeenstemming met het arrest van de Hoge Raad van 9 november 2012, nr. 11/01418 (ECLI:NL:HR:2012:BW4753). In dat arrest oordeelde de Hoge Raad dat ondanks dat de belanghebbende ook daar geen rechtstreekse handelingen had verricht ten aanzien van de pensioenaanspraak, de aanspraak toch voor het geheel als inkomen uit vroegere dienstbetrekking moest worden aangemerkt.

Deel deze pagina