Vervallen Besluit Pensioenregeling, bijzondere halve-wezenuitkering (besluit van 15 augustus 1980, nr. 279-17415)
Publicatiedatum 15-08-1980
Vervallen
Dit besluit is vervallen met ingang van 1 juni 2004 (Besluit Intrekking diverse besluiten, besluit van 14 mei 2004, nr. CPP2004/1013M).
1. Pensioenregeling,bijzondere halve-wezenuitkering
Besluit van 15 augustus 1980, nr. 279-17415
De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financien het volgende besloten.
Volgens art. 11, derde lid, letter a, van de Wet op de loonbelasting 1964 en art. 6, derde lid, letter a, van de Coordinatiewet Sociale Verzekering wordt onder een pensioenregeling verstaan een regeling die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten doel heeft de verzorging van werknemers en gewezen werknemers bij invaliditeit en ouderdom en de verzorging van hun echtgenoten en van hun minderjarige kinderen en pleegkinderen, een en ander door middel van pensioen dat niet uitgaat boven hetgeen naar maatschappelijke opvattingen, mede in verband met diensttijd en genoten beloning, redelijk moet worden geacht.
Voor wat betreft de pensioenrechten ten behoeve van minderjarige kinderen is in vorenstaande pensioendefinitie met name gedacht aan wezenpensioen dat tot uitkering komt na het overlijden van de (gewezen) werknemer. In dit verband ben ik overigens van oordeel dat, indien ingevolge een door een werkgever getroffen pensioenregeling, behalve de werknemer, diens echtgenote en minderjarige kinderen, ook meerderjarige kinderen tot hun 27ste jaar tot de kring van de te verzorgen personen worden gerekend, deze bijkomstige voorziening niet belet een zodanige regeling als zuivere pensioenregeling aan te merken.
Ten antwoord op haar brief van 11 oktober 1979 heb ik, in overeenstemming met de Staatssecretaris van Sociale Zaken, bij mijn brief van 17 april 1980 aan Vita, Levensverzekering Maatschappij, Kantoor voor Nederland, te ‘s-Gravenhage medegedeeld, dat het bij mij voor de heffing van de loonbelasting en de premies sociale verzekering geen bezwaar ontmoet, indien een regeling voor oudedagsvoorziening en gezinsverzorging, naast het gebruikelijke halve wezenpensioen, tevens voorziet in een bijzondere periodieke uitkering voor halve wezen welke zal ingaan bij het overlijden van de ex-echtgenote van een nog niet gepensioneerde werknemer en welke dezelfde omvang zal hebben als een voor de heffing van de loonbelasting en de premies sociale verzekering aanvaardbaar gebruikelijk wezenpensioen voor een halve wees. Hierbij gaat het om een bijzondere periodieke uitkering voor halve wezen welke zal eindigen hetzij bij het meerderjarig worden dan wel, indien het een studerend kind betreft, het 27 jaar worden van het (pleeg-) kind van de werknemer, hetzij bij de pensionering van die werknemer. Een zodanige regeling, die tevens voorziet in een bijzondere periodieke uitkering voor halve wezen als hiervoor bedoeld, zal om die reden niet het karakter van een zuivere pensioenregeling in de zin van art. 11, derde lid, letter a, van de Wet op de loonbelasting 1964 en art. 6, derde lid, letter a, van de Coordinatiewet Sociale Verzekering verliezen.