Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Besluit Aanvullend (vrijwillig) pensioen voor leden van het Europees Parlement (besluit van 8 juli 2002, nr. DGB2002/1239M)

Aanvullend (vrijwillig) pensioen voor leden van het Europees Parlement

Directoraat-generaal belastingdienst, team particulieren en formeel recht
Besluit van 8 juli 2002, nr. DGB 2002/1239M
De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

1. Inleiding

Leden van het Europees Parlement (hierna: EP) hebben de mogelijkheid deel te nemen aan de ‘Regeling voor het aanvullend (vrijwillig) Pensioenfonds’ voor leden van het EP.

Deze regeling staat los van het pensioenrecht dat Nederlandse leden van het EP reeds hebben op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.

Regelmatig bereiken mij vragen over de fiscale behandeling van het recht op uitkeringen en van de uitkeringen zelf. Om hierover duidelijkheid te verschaffen en de eenheid van uitvoering te waarborgen, geef ik in dit besluit een overzicht van de fiscale aspecten van de Regeling voor het aanvullend (vrijwillig) Pensioenfonds (hierna: de Regeling).

Voor de goede orde merk ik nog op dat het beoordelen van de fiscale gevolgen van de Regeling onderscheid moet worden gemaakt tussen het recht op uitkeringen (de aanspraak), uitgewerkt in onderdeel 4.1 en 4.2, en de uitkeringen zelf die in de toekomst zullen gaan vloeien, uitgewerkt in onderdeel 4.3 van dit besluit.

2. Inhoud van de Regeling

Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Regeling hebben leden die ten minste drie jaar de vrijwillige pensioenbijdrage hebben betaald na ambtsbeëindiging tot aan hun overlijden recht op pensioen ingaande op de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de datum waarop zij de 60-jarige leeftijd hebben bereikt.

De pensioenbijdrage (hierna: premie) komt voor 1/3 deel ten laste van het parlementslid.

Ik leid uit deze bepaling af dat gedurende de eerste drie jaren van deelname en premiebetaling een voorwaardelijk recht op uitkering bestaat. Pas als is voldaan aan de voorwaarde van drie jaar premiebetaling, ontstaat een onvoorwaardelijk recht (aanspraak).

Tussentijdse beëindiging

Europarlementariërs die hun deelname aan de Regeling tijdens hun ambtsperiode beëindigen, hebben recht op terugbetaling van de premies die zij zelf hebben betaald. De premies die het EP voor hen heeft voldaan, vloeien terug naar de begroting van het EP.

Deelnemers die bij beëindiging van hun ambtsperiode bij het EP niet ten minste drie jaar premies hebben afgedragen, hebben recht op terugbetaling van hun pensioenbijdragen, vermeerderd met een samengestelde interest van 3,5% op jaarbasis.

Uitkeringen

Het pensioen bedraagt 3,5% van 40% van de basisbezoldiging van een rechter bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen voor elk volledig ambtsjaar en 1/12 van dat bedrag voor elke volledige maand. Het maximale pensioen bedraagt 70% (en het minimale pensioen 10,5%) van 40% van de basisbezoldiging van een rechter bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.

Een maximum deel van 25% van het aldus berekende pensioen kan als forfaitair bedrag worden uitbetaald aan bij de vrijwillige Regeling aangesloten leden of voormalige leden met inachtneming van een vermindering van de tarieven met 10% ten opzichte van de tarieven bij kostenneutraliteit.

3. Fiscale kwalificatie van de regeling

De Regeling kwalificeert niet als pensioenregeling in de zin van de loonbelasting. Evenmin kwalificeert de Regeling als een lijfrentevoorziening in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 respectievelijk de Wet inkomstenbelasting 2001.

Dit standpunt is voor wat betreft de Wet op de inkomstenbelasting 1964 al kenbaar gemaakt tijdens het interpellatiedebat met de Tweede Kamer der Staten-Generaal op 29 oktober 1997 (Handelingen TK 17-1233 t/m 17-1252) en tevens per brief meegedeeld aan de hoofden van de eenheden van de Belastingdienst onder wie toen één of meer europarlementariërs ressorteerden.

4. Fiscale gevolgen voor de deelnemers aan de Regeling

4.1. Premies en aanspraak

Het niet kwalificeren als pensioenregeling of lijfrentevoorziening heeft tot gevolg dat het deel van de premie dat de deelnemende europarlementariër zelf betaalt niet aftrekbaar is: noch als pensioenpremie, noch als lijfrentepremie. Het deel van de premie dat ten laste van het EP komt, wordt bij de desbetreffende europarlementariër belast: tot en met het jaar 2000 als inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden en ingaande 2001 als resultaat uit overige werkzaamheden.

Zoals in onderdeel 2 vermeld, ontstaat pas na drie jaar premiebetaling een onvoorwaardelijk recht (aanspraak) op toekomstige uitkeringen. Nadat drie jaar premie is voldaan, wordt het deel van de premie dat in de eerste drie jaar ten laste is gekomen van het EP (zijnde 2/3 deel van de totale premie over de eerste drie jaar voor het desbetreffende lid) bij de desbetreffende deelnemer belast in de inkomstenbelasting: tot en met het jaar 2000 als inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden en ingaande 2001 als resultaat uit overige werkzaamheden.

In het vierde jaar en de daarop volgende jaren is de bijdrage van het EP in de premie jaarlijks bij de desbetreffende deelnemer belastbaar als (met ingang van 2001) resultaat uit een werkzaamheid.

4.2. Karakter van premies gedurende de eerste drie jaren

Gelet op de procedure bij beëindiging van de deelname binnen drie jaar, zijn de premies die gedurende de eerste drie jaar worden voldaan te beschouwen als depotstortingen. Na ommekomst van drie jaar worden de premies uit de eerste drie jaar aangemerkt als een op dat moment betaalde premie voor de Regeling. Alsdan is er een heffingstijdstip voor het deel van de premie dat door het Europees Parlement ten behoeve van de deelnemer is voldaan.

4.3. Uitkeringen uit het recht

Zoals tijdens het eerder genoemde interpellatiedebat al is uitgedragen, vormen onder het regime van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 de uitkeringen die uit het recht voortkomen het standpunt ingenomen dat zij belastbare periodieke uitkeringen in de zin van artikel 25, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Op dergelijke uitkeringen is de saldomethode van toepassing, d.w.z. dat de uitkeringen eerst in de belastingheffing worden betrokken voor zover zij de niet-aftrekbare premies overtreffen (Handelingen TK 29 oktober 1998, blz. 17-1246).

5. Gevolgen invoering Wet inkomstenbelasting 2001

Hierna wordt eerst ingegaan op de behandeling van een aanspraak waarvoor alle premies zijn betaald na 13 september 1999. Daarna wordt ingegaan op de behandeling van een aanspraak waarvoor alle premies zijn betaald vóór 14 september 1999. Vervolgens wordt ingegaan op de behandeling van een aanspraak waarvoor de premies gedeeltelijk zijn betaald vóór 14 september 1999 en gedeeltelijk na 13 september 1999.

Alle premies betaald na 13 september 1999

Door de deelnemer zelf betaalde premies zijn niet aftrekbaar. Door het EP voor de deelnemer betaalde premies zijn bij deze belast als resultaat uit overige werkzaamheden.

De waarde van de aanspraak valt met ingang van 2001 in box 3 en is jaarlijks belast in de vermogensrendementsheffing. De uitkeringen uit de aanspraak zelf zijn niet belast (zij vormen betalingen op grond van een box-3-bezitting).

Teruggaaf van de door de deelnemer zelf betaalde premies bij beëindiging van de regeling wordt behandeld als een uitkering uit de aanspraak en blijft buiten de heffing van inkomstenbelasting.

Alle premies betaald vóór 14 september 1999

Door de deelnemer zelf betaalde premies zijn niet aftrekbaar. Door het EP voor de deelnemer betaalde premies zijn bij deze belast als inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden.

De waarde van de aanspraak valt met ingang van 2001 in box 1 en is niet belast in de vermogensrendementsheffing van box 3. De uitkeringen vormen op grond van overgangsrecht na 2000 belastbare periodieke uitkeringen uit een inkomensvoorziening waarop de saldomethode van toepassing is, d.w.z. dat de uitkeringen eerst in de belastingheffing worden betrokken voor zover zij de niet-aftrekbare premies overtreffen. Voor de bepaling van het niet-belaste deel van de uitkeringen wordt ook het door het EP betaalde deel van de premie behandeld als niet-aftrekbare premie indien en voor zover dat deel van de premie bij de deelnemer daadwerkelijk reeds in de inkomstenbelasting is belast.

Teruggaaf van de door de deelnemer zelf betaalde premies bij beëindiging van de regeling wordt behandeld als een uitkering uit de aanspraak en wordt belast voorzover die uitkering de niet-aftrekbare premies te boven gaat.

Premies gedeeltelijk betaald vóór 1 september 1999 en gedeeltelijk na 13 september 1999

Door de deelnemer zelf betaalde premies zijn niet aftrekbaar. Door het EP voor de deelnemer betaalde premies zijn bij deze belast als inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden respectievelijk resultaat uit overige werkzaamheden.

De waarde van de aanspraak voorzover deze is gebaseerd op premies die zijn betaald vóór 14 september 1999 valt met ingang van 2001 in box 1.

Voorzover de waarde van de aanspraak is gebaseerd op premies die zijn betaald na 13 september 1999 geldt het volgende.

De waarde van de aanspraak valt met ingang van 2001 gedeeltelijk in box 1 en gedeeltelijk in box 3. In hoeverre dat het geval is, is afhankelijk van het antwoord op de vraag in hoeverre de aanspraak is gebaseerd op premies die zijn betaald vóór 14 september 1999 dan wel na 13 september 1999. Voor wat betreft de premies die zijn betaald na 13 september 1999 is er nog verschil tussen de waarde van de aanspraak voorzover deze is gebaseerd op premies die niet hoger waren dan € 2.269 per kalenderjaar en voorzover de premies hoger waren dan € 2.269 per kalenderjaar.

Voorzover de waarde van de aanspraak in box 1 valt is deze niet belast in de vermogensrendementsheffing van box 3.

Voorzover de uitkeringen voortkomen uit dat deel van de aanspraak dat in box 1 valt, vormen zij op grond van overgangsrecht ook na 2000 belastbare periodieke uitkeringen uit een inkomensvoorziening waarop de saldomethode van toepassing is, d.w.z. dat de uitkeringen eerst in de belastingheffing worden betrokken voor zover zij de niet-aftrekbare premies overtreffen. Voor de bepaling van het niet-belaste deel van de uitkeringen wordt ook het door het EP betaalde deel van de premie behandeld als niet-aftrekbare premie indien en voor zover dat deel van de premie bij de deelnemer daadwerkelijk reeds in de inkomstenbelasting is.

Voorzover de waarde van de aanspraak in box 3 valt is deze belast in de vermogensrendementsheffing van box 3.

Voorzover de uitkeringen voortkomen uit dat deel van de aanspraak dat in box 3 valt, zijn zij niet belast (zij vormen betalingen op grond van een box-3-bezitting).

Teruggaaf van de door de deelnemer zelf betaalde premies bij beëindiging van de regeling wordt behandeld als een uitkering uit de aanspraak en wordt belast overeenkomstig de hiervóór gegeven uiteenzetting.

Voor een uitputtende behandeling van de toepassing van het overgangsrecht Wet inkomstenbelasting 2001 op aanspraken die gedeeltelijk vallen onder de bepalingen van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en gedeeltelijk onder de bepalingen van de Wet inkomstenbelasting 2001 verwijs ik verder naar een op korte termijn te verschijnen vraag- en antwoordbesluit, waarin uitgebreid wordt ingegaan op de behandeling van verschillende soorten aanspraken, afhankelijk van het tijdstip van totstandkoming van de aanspraak en het tijdstip en de hoogte van premiebetaling.

6. Heffingsbevoegdheid

De Europarlementariër verricht zijn werkzaamheden niet in dienstbetrekking. Artikel 15 van het Verdrag met België is daarom niet van toepassing.

Naar mijn mening kwalificeren de werkzaamheden evenmin als uitoefening van een vrij beroep of andere zelfstandige werkzaamheden van soortgelijke aard in de zin van artikel 14 van het Verdrag met België. Ook onder de toepassing van de nationale regelgeving worden de inkomsten van Europarlementariërs in Nederland niet beschouwd als winst uit onderneming, doch als resultaat uit een werkzaamheid.

De inkomsten die een Europarlementariër als zodanig geniet zijn naar mijn oordeel te rangschikken onder artikel 22 van het Verdrag met België en mogen slechts worden belast in de woonstaat.

Andere vindplaatsen besluit:

Deel deze pagina