Vervallen Besluit Loonbelasting. Pensioen; aanwijzing van pensioenregelingen waarbij de uitkeringen in beleggingseenheden worden gedaan (besluit van 1 maart 2004, nr. CPP2003/2813M)
Publicatiedatum 01-03-2004
Vervallen
Dit besluit is ingetrokken in het besluit van 23 oktober 2007, nr. CPP2007/552M. Er is onder voorwaarden voorzien in een overgangsregeling voor pensioenaanspraken die zijn verworven vóór 1 januari 2008. Deze overgangsregeling is thans opgenomen in onderdeel 7.2 van het besluit van 10 december 2018, nr. 2018-28515. De voorwaarden voor de toepassing van de overgangsregeling zijn opgenomen in bijlage VI bij dit besluit.
Loonbelasting. Pensioen; aanwijzing van pensioenregelingen waarbij de uitkeringen in beleggingseenheden worden gedaan
Besluit van 1 maart 2004,
nr. CPP2003/2813M
De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.
Aan mij zijn vragen gesteld over de fiscale behandeling van pensioenregelingen waarbij de uitkeringen worden gedaan in beleggingseenheden. Deze vragen zijn de aanleiding voor dit besluit.
Inleiding
Na de invoering van de Wet fiscale behandeling van pensioenen heeft de kennisgroep Pensioenen Loonbelasting van de Belastingdienst naar aanleiding van een concrete situatie het standpunt ingenomen dat pensioenregelingen met uitkeringen in beleggingseenheden (uitkeringen op universal life/unit-linked basis) niet voldoen aan de sinds 1 juni 1999 in de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) gestelde eisen. Dit standpunt is in een brief medegedeeld aan het Verbond van Verzekeraars. In juni 2000 heeft het lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal De Vries mij hierover vragen gesteld, waarop ik op 10 augustus 2000 heb geantwoord (persbericht 00-168). In deze beantwoording heb ik aangegeven dat het standpunt van de kennisgroep is gebaseerd op een juiste wetsuitleg. Kort weergegeven is het standpunt van de kennisgroep:
Voor de fiscale behandeling en toetsing van een pensioenregeling zijn de rechten uitgedrukt in euro’s het uitgangspunt en van doorslaggevende betekenis bij de beoordeling van het product. De pensioenuitkeringen moeten ook na de pensioeningangsdatum aan de grenzen van artikel 18a tot en met artikel 18h van de Wet LB worden getoetst. De uitzonderingen genoemd in artikel 18d van deze wet blijven uiteraard van toepassing. Andere overschrijdingen dan die zijn genoemd in artikel 18d zijn ook in de uitkeringsfase niet toegestaan.
Tevens heb ik opgemerkt dat nader overleg tussen alle betrokken partijen er toe zou kunnen leiden dat aangeboden pensioenproducten die voorzien in uitkeringen in beleggingseenheden in de toekomst wel in overeenstemming zouden kunnen worden gebracht met de regelgeving.
Dit nader overleg is inmiddels onderdeel geworden van een bredere discussie naar de wenselijkheid van pensioenverzekeringen waarvan de uitkeringen in beleggingseenheden luiden. De uiteindelijke uitkomst van deze discussie zal worden meegenomen bij de totstandkoming van de Pensioenwet die de Pensioen- en spaarfondsenwet zal gaan vervangen.
Aanwijzing
Mij bereiken signalen dat er ten aanzien van bestaande pensioenregelingen met uitkeringen in beleggingseenheden (universal life/unit-linked) problemen zijn ontstaan door het uitblijven van de aan deze pensioenregelingen te stellen nadere voorwaarden. Daarom wijs ik in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid pensioenregelingen met uitkeringen in beleggingseenheden aan als zuivere pensioenregelingen in de zin van hoofdstuk IIB en artikel 38a van de Wet LB en wel onder de hiernavolgende voorwaarden. Deze aanwijzing heeft een tijdelijk karakter. Bij de totstandkoming van de Pensioenwet zal het beleid met betrekking tot de onderhavige pensioenregelingen opnieuw worden bezien. Uiteraard zal een eventuele herziening of intrekking van de aanwijzing slechts gelden voor de periode na een dergelijke herziening of intrekking behoudens in geval van wetgeving met terugwerkende kracht.
Voorwaarden voor aanwijzing
1. Algemene voorwaarden
- De uitkeringen van het ouderdomspensioen, het overbruggingspensioen en het prepensioen worden op de respectievelijke ingangsdata per pensioensoort uitgedrukt in een aantal beleggingseenheden (units).
- Als aan het ouderdomspensioen een recht op nabestaandenpensioen is verbonden, dient dit pensioen op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen eveneens in een vastgesteld aantal beleggingseenheden te worden uitgedrukt.
- De administratie van de contante waarde van de uitkeringen in beleggingseenheden wordt actuarieel bijgehouden overeenkomstig een soortgelijke administratie voor pensioenuitkeringen in geld.
2. Tariefgrondslagen bij het berekenen van het aantal beleggingseenheden op de ingangsdatum van het pensioen
- De pensioenverzekeraar dient uit te gaan van de sterftegrondslagen die hij op de ingangsdatum hanteert voor soortgelijke uitkeringsverplichtingen in geld.
- De pensioenverzekeraar kan uitgaan van een rekenrente die ten minste gelijk is aan 3% en die ten hoogste gelijk is aan het bij aanvang van de uitkeringen geldende u- of t-rendement of aan de netto marktrente die de verzekeraar op de ingangsdatum hanteert voor soortgelijke uitkeringsverplichtingen in geld. De bij aanvang van de uitkeringen gekozen rekenrente dient gedurende het verdere verloop van de overeenkomst gehandhaafd te blijven.
- Er mag in de hoogte van de uitkeringen geen inflatie-element worden verdisconteerd.
3. Gevolgen van het overlijden van gerechtigden
- Bij overlijden van een van de uitkeringsgerechtigden wordt zowel de contante waarde van de beleggingseenheden als de totale beleggingswaarde herrekend. Het overlijden mag daarbij geen invloed hebben op de waarde per beleggingseenheid.
- De bij overlijden te constateren vrijval van de beleggingswaarde komt, overeenkomstig de handelwijze bij pensioenuitkeringen in euro’s ten goede aan de pensioenverzekeraar in verband met het door deze gelopen langlevenrisico.
4. Jaarlijkse actuariële verwerking van de rekenrente en de sterfte
- De verzekeraar verwerkt jaarlijks, overeenkomstig de handelwijze bij uitkeringen in geld, de actuariële gevolgen van de op de ingangsdatum veronderstelde tariefgrondslagen in de administratie van de contante waarde van de uitkeringen in beleggingseenheden en in de administratie van de beleggingswaarde zelf.
Toegelaten afwijkingen
1. Peildatum uitkering
Bij de berekening van de per vervallen termijn verschuldigde uitkering in geld mag worden uitgegaan van de waarde van een beleggingseenheid op een vaste peildatum in de maand van betaling respectievelijk in de voorafgaande maand.
2. Vaste uitkeringen gedurende het verzekeringsjaar
Ook is het toegestaan de uitkeringen in geld bij aanvang van een verzekeringsjaar vast te stellen en deze uitkering gedurende dat jaar als een vaste uitkering te hanteren. Hierbij dient de hoogte van de uitkering in geld te worden bepaald op basis van de werkelijke waarde van een beleggingseenheid per een vaste peildatum in een van de laatste twee maanden voorafgaand aan het verzekeringsjaar. De afwijkingen tussen de voor de uitkering te onttrekken beleggingseenheden en de overeengekomen uitkering in beleggingseenheden worden alsdan rechtgetrokken bij de herrekening van de waarde van een beleggingseenheid voor het op het betreffende verzekeringsjaar volgende verzekeringsjaar.
Termijn voor aanpassen van de pensioenregelingen
Met uitzondering van de hierna genoemde pensioenregelingen moeten pensioenregelingen met uitkeringen in beleggingseenheden uiterlijk 1 juni 2004 zijn aangepast aan de voorwaarden van dit besluit. Na tijdige aanpassing worden deze regelingen met terugwerkende kracht als een fiscaal zuivere pensioenregeling aangemerkt.
Overgangsregeling: aanwijzing oude regelingen
Het bovenstaande geldt niet voor uitkeringen die vóór 1 juni 2004 zijn ingegaan of zullen ingaan en die berusten op een regeling met uitkeringen in beleggingseenheden waarop op de ingangsdatum artikel 38b van de Wet LB nog van toepassing was of is. Omdat op deze regelingen de wetgeving van toepassing is zoals die luidde vóór 1 juni 1999, behoeven de op die regelingen betrekking hebbende verzekeringen niet te worden aangepast aan de voorwaarden van dit besluit. Voorzover nodig wijs ik hierbij in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze regelingen zonder voorwaarden aan als zuivere pensioenregelingen met toepassing van artikel 11, vijfde lid, van de Wet LB (tekst per 1 januari 1999).