Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Vervallen Besluit Vragen en antwoorden op het gebied van stamrechten (besluit van 27 november 2002, nr. CPP2002/896M)

Belangrijk!  Vervallen

Dit besluit is ingetrokken in het  besluit van 8 september 2008, nr. CPP2008/1727M.

Vragen en antwoorden op het gebied van stamrechten

Besluit van 27 november 2002,
nr. CPP2002/896M

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

De toepassing van stamrechtvrijstelling, zoals opgenomen in artikel 11, eerste lid, onderdeel g van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: wet LB), heeft in de praktijk vragen opgeroepen. Hierna wordt een overzicht gegeven van de gestelde vragen en de daarop gegeven antwoorden.

1. Toestemming vooraf van de inspecteur

Mag de inhoudingsplichtige de stamrechtvrijstelling, zoals opgenomen in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, wet LB toepassen zonder dat de competente inspecteur hiertoe vooraf toestemming verleent?

Antwoord

Ja. Als wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, wet LB, dan behoort de aanspraak niet tot het loon en kan de vrijstelling worden toegepast. Bestaat er bij de (ex-)werkgever dan wel de (ex-)werknemer behoefte aan zekerheid vooraf omtrent de toepassing van de stamrechtvrijstelling, bijvoorbeeld in een ontslagsituatie in verband met slechte verhoudingen tussen partijen, dan is het mogelijk de competente inspecteur van de (ex-)werknemer te verzoeken die zekerheid te geven. Een dergelijk verzoek aan de inspecteur dient te zijn voorzien van alle relevante bescheiden, zoals bijvoorbeeld de volledige (concept-)stamrechtovereenkomst.

2. Afkoopverbod

Moet in een stamrechtovereenkomst een afkoopverbod zijn opgenomen?

Antwoord

De Hoge Raad heeft in het arrest van 4 maart 1987, nr. 24 339, BNB 1987/215 beslist dat een stamrecht niet is vrijgesteld wanneer het stamrecht voorziet in andere opbrengsten dan uitsluitend periodieke uitkeringen. Dat houdt in dat de vrijstelling niet van toepassing is wanneer in de stamrechtovereenkomst een afkoopmogelijkheid is opgenomen.

Als in de algemene voorwaarden van de verzekeringsovereenkomst een afkoopmogelijkheid is opgenomen, dan dient deze afkoopmogelijkheid op de polis of in de bijzondere voorwaarden te zijn uitgesloten. In de stamrechtovereenkomst mag dus geen afkoopmogelijkheid zijn opgenomen, een expliciet verbod op afkoop is niet noodzakelijk.

3. Variabele termijnen

Mogen de termijnen uit een stamrecht in hoogte variëren?

Antwoord

De termijnen uit een stamrecht moeten periodieke uitkeringen zijn, er hoeft geen sprake te zijn van een lijfrente. Om van een periodieke uitkering te kunnen spreken hoeven de termijnen, anders dan bij een lijfrente, niet vast en gelijkmatig te zijn. Het ontmoet dan ook geen bezwaar wanneer bij het ingaan van de termijnen wordt vastgesteld dat de termijnen wijzigen op basis van te verwachten sociale uitkeringen. Deze wijziging van de termijnen dient bij het ingaan van de termijnen in een vast bedrag te zijn vastgesteld. Bijvoorbeeld kan worden opgenomen dat de eerste 3 jaren de termijnen € 6.800 bedragen en dat na 3 jaar, omdat er dan geen recht meer bestaat op een WW-uitkering, de termijnen € 11.000 zullen gaan bedragen.

4. Bepaling van de sterftekans bij een periodieke uitkering welke afhankelijk is van twee levens

Een werknemer (A) krijgt per 1 januari 2002 een stamrecht toegekend. Het stamrecht voorziet in een periodieke uitkering welke afhankelijk is van het leven van A en van het leven van zijn partner (B). Deze afhankelijkheid van twee levens pleegt op twee manieren in de stamrechtovereenkomst te zijn geregeld:

  1. De termijnen eindigen op een vastgestelde datum, bijvoorbeeld 1 januari 2012, of bij het eerder overlijden van de verzekerden A en B.
  2. Er worden twee periodieke uitkeringen bedongen. De eerste eindigt op een vastgestelde datum, bijvoorbeeld 1 januari 2012, of bij het eerder overlijden van verzekerde A.

De tweede, welke toekomt aan verzekerde B, gaat in bij het overlijden van verzekerde A voor 1 januari 2012 en eindigt op 1 januari 2012 of bij het eerder overlijden van verzekerde B.

Van een periodieke uitkering is pas sprake wanneer alle afzonderlijke termijnen afhankelijk zijn van een onzekere gebeurtenis. In het voorbeeld is de sterftekans de onzekere gebeurtenis; voorwaarde is dan wel dat sprake is van een sterftekans van minimaal 0,94%. Wanneer de sterftekans kleiner is, is geen sprake meer van een onzekere gebeurtenis. Hoe moet in beide hiervoor genoemde voorbeelden de sterftekans worden bepaald?

Antwoord

In beide gevallen bestaat het toegekende stamrecht voor de toepassing van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, wet LB uit twee periodieke uitkeringen. Eén die toekomt aan A en één die toekomt aan B. Beide periodieke uitkeringen moeten afhankelijk zijn van een sterftekans van minimaal 0,94%. De sterftekans dient voor beide periodieke uitkeringen te worden bepaald over de periode van 1 januari 2002 tot 1 januari 2012, uitgaande van de meest recente sterftetabellen. Dat de periodieke uitkering die toekomt aan de partner pas ingaat bij het overlijden van A kan voor de bepaling van de sterftekans buiten beschouwing blijven.

5. Sterftekans (pleeg)kind jonger dan 30 jaar

Een stamrecht kan toekomen aan een kind of pleegkind van de werknemer dat de leeftijd van 30 jaar nog niet heeft bereikt. Het stamrecht moet dan uiterlijk eindigen op het moment dat het kind de leeftijd van 30 jaar heeft bereikt. Een dergelijk recht zal vrijwel nooit voldoen aan het onzekerheidsvereiste zoals dat geldt voor een stamrecht, omdat de sterftekans van het kind niet minimaal 0,94% bedraagt.

In artikel 3.125, derde lid, wet IB 2001 is voor een vergelijkbare situatie in de lijfrentesfeer bepaald dat de sterftekans niet van belang is. Mag voor toepassing van de stamrechtvrijstelling overeenkomstig deze bepaling worden gehandeld?

Antwoord

Ja, overeenkomstig de wettelijke regelgeving voor lijfrenten, is bij de toekenning van stamrechten als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, wet LB, aan kinderen jonger dan 30 jaar de sterftekans niet van belang.

6. Stamrecht (deels) niet toegekend ter vervanging van gederfd of te derven loon

Een vrijgesteld stamrecht kan alleen worden bedongen ter vervanging van gederfd of te derven loon. Als in het stamrecht ook een bedrag is ingebracht dat niet is toegekend ter vervanging van gederfd of te derven loon (bijvoorbeeld een vergoeding voor niet opgenomen vakantiedagen), kan dan de stamrechtvrijstelling nog worden toegepast?

Antwoord

Als in een stamrecht een bedrag is ingebracht dat niet is toegekend ter vervanging van gederfd of te derven loon, dan is geen sprake van een zuivere aanspraak ter vervanging van gederfd of te derven loon. De stamrechtvrijstelling is in dat geval niet van toepassing, ook niet voor het deel dat wel is toegekend ter vervanging van gederfd of te derven loon.

7. Rentevergoeding bij te late betaling ontslaguitkering

Als het uitbetalen van een ontslagvergoeding door een (ex-)werkgever na het ontslag nog op zich laat wachten, bijvoorbeeld ten gevolge van een civiele procedure, komt het voor dat de (ex-)werkgever een vergoeding ex artikel 7:625 BW aan de (gewezen) werknemer moet betalen. Kan die vergoeding deel uitmaken van een stamrecht?

Antwoord

Wanneer sprake is van vertraagd uitbetaald loon en de (ex-)werkgever een verhoging ex artikel 7:625 BW uitbetaalt, behoort die verhoging op grond van het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 1978, nr. 18 592, BNB 1978/255, tot het loon. Op grond van dat zelfde arrest kan die vergoeding niet worden aangemerkt als een vergoeding ter vervanging van te derven inkomsten. De vergoeding mag daarom geen deel uitmaken van het stamrecht.

8. Een door de rechter toegekende ontslagvergoeding

Het komt voor dat de kantonrechter uitspraak moet doen voordat tot ontslag kan worden overgegaan. In die uitspraak wordt dan wel de hoogte van de afkoopsom vastgesteld, zonder er rekening mee te houden dat die afkoopsom kan worden genoten in de vorm van een stamrecht. Blijft in dat geval de mogelijkheid openstaan dat de (gewezen) werknemer zijn ontslagvergoeding geniet in de vorm van een vrijgesteld stamrecht, of wordt de in de uitspraak opgenomen afkoopsom geacht te zijn genoten?

Antwoord

In de geschetste situatie blijft het mogelijk dat werkgever en werknemer overeen komen dat de ontslagvergoeding wordt uitgekeerd in de vorm van een stamrecht. De stamrechtvrijstelling is dan normaal toepasbaar. Voorwaarde is wel dat de werkgever de afkoopsom rechtstreeks stort bij een verzekeraar of op een geblokkeerde derdenrekening bij een advocaat of notaris.

9. Ontslagvergoeding in de vorm van een uitkering ineens

Kan een werknemer gebruik maken van de stamrechtvrijstelling, wanneer hij met zijn werkgever een ontslagvergoeding in de vorm van een éénmalige uitkering is overeengekomen?

Antwoord

In artikel 11, eerste lid, onderdeel g, wet LB wordt een aanspraak op een periodieke uitkering ter vervanging van te gederfd of te derven loon onder voorwaarden vrijgesteld. Van een aanspraak is in beginsel geen sprake wanneer de werkgever uitsluitend een bedrag ter beschikking stelt waarover de werknemer vrij kan beschikken, bijvoorbeeld voor de aankoop van een stamrecht. Dat de werkgever een aanspraak heeft toegekend kan minimaal blijken uit het feit dat de werkgever de ontslagvergoeding rechtstreeks stort bij een verzekeraar of op een geblokkeerde derdenrekening van een notaris of advocaat ter aankoop van een stamrecht.

10. Werkgever werkt niet mee aan toekennen stamrecht

Is het voor een werknemer mogelijk gebruik te maken van de stamrechtvrijstelling, wanneer zijn (voormalige) werkgever niet meewerkt aan het bedingen van een stamrecht, maar slechts bereid is tot het betalen van een éénmalige afkoopsom in geld?

Antwoord

Op basis van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hardheidsclausule) keur ik goed dat de stamrechtvrijstelling in de geschetste situatie wordt toegepast, indien aan de navolgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de afkoopsom wordt tegen de uitdrukkelijke wil van de werknemer in door de werkgever aan de werknemer uitbetaald;
  • de werknemer kan aantonen dat hij, voordat de afkoopsom door hem werd ontvangen, aan de werkgever kenbaar heeft gemaakt dat hij gebruik wenste te maken van de stamrechtvrijstelling;
  • de werknemer dient aan te tonen dat hij, nadat de afkoopsom door hem is ontvangen, binnen zeer korte termijn initiatieven heeft ondernomen om de afkoopsom alsnog aan te wenden als koopsom voor een stamrecht;
  • de uitkeringen ingevolge het stamrecht worden beschouwd als loon (inkomsten uit vroegere arbeid, niet zijn pensioen of een soortgelijke beloning) in de zin van artikel 10, eerste lid, wet LB;
  • als het stamrecht wordt ondergebracht bij een verzekeraar in de zin van artikel 19a, eerste lid, onderdeel d, wet LB, wordt deze verzekeraar voor de toepassing van artikel 23a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: wet VpB) beschouwd als degene van wie het stamrecht is bedongen;
  • de verzekeraar van het stamrecht verklaart schriftelijk tegenover de competente inspecteur van de werknemer, dat hij ermee akkoord gaat dat het wordt gelijkgesteld met een stamrecht als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, wet LB;
  • ter zake van de verwerving van het stamrecht wordt voor de heffing van de loonbelasting en inkomstenbelasting geen enkele aftrek op het inkomen toegepast.

11. Tussenstorting op derdenrekening, termijn doorstorting

In het besluit van 21 december 2000, nr. CPP2000/3040M is bepaald dat een afkoopsom bij ontslag geacht wordt niet te zijn genoten wanneer de ontslaguitkering door de werkgever tijdelijk wordt gestort op een geblokkeerde derdenrekening bij een notaris of advocaat in afwachting van de oprichting van een BV of om een betere keuze te kunnen maken tussen de diverse aanbiedingen van verzekeraars. Hoe lang kan de afkoopsom op deze derdenrekening blijven staan, zonder dat toepassing van de stamrechtvrijstelling gevaar loopt?

Antwoord

Het geld kan op een derdenrekening worden gestort in afwachting van de oprichting van de stamrecht-BV, of om beter te kunnen kiezen bij welke verzekeraar de koopsom het best kan worden ondergebracht. Op grond van o.a. het arrest van de Hoge Raad van 16 september 1981, BNB 1982/15, dient de werknemer een redelijke termijn te worden gegund om zijn keuze te bepalen of de stamrecht-BV op te richten. Het begrip ‘binnen een redelijke termijn’ heeft de Hoge Raad niet nader ingevuld. De periode welke staat voor ‘een redelijke termijn’ is sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden in een specifieke casus. Een termijn van drie maanden kan in alle gevallen als redelijk worden aangemerkt. Een termijn van meer dan drie maanden wordt alleen als redelijk aangemerkt wanneer de werknemer dat aannemelijk maakt.

12. Het saldo op de derdenrekening wordt niet geheel gebruikt als koopsom voor een stamrecht

In afwachting van de oprichting van de stamrecht-BV, of om een betere keuze te kunnen maken uit de mogelijke verzekeraars, kan de werkgever de koopsom voor een stamrecht storten op een geblokkeerde derdenrekening bij een notaris of advocaat. Wanneer de werknemer er nadien voor kiest een deel van die koopsom niet te gebruiken voor de aankoop van een stamrecht, bijvoorbeeld omdat hij het voor de volstorting van zijn aandelen in de stamrecht-BV wenst te gebruiken, of omdat hij er in contanten over wenst te beschikken, wat zijn dan de fiscale gevolgen?

Nadat de ontslagvergoeding een geblokkeerde derdenrekening bij een notaris of advocaat is gestort,

Antwoord

om te worden aangewend als koopsom voor een stamrecht, kan de werknemer er niet meer voor kiezen een deel van de gestorte ontslagvergoeding anders aan te wenden dan als koopsom voor een stamrecht. De storting op de derdenrekening is immers vrijgesteld voor de loonheffing omdat sprake was van een toegekende aanspraak in de vorm van een stamrecht.

De tijdelijke storting van de ontslagvergoeding op de derdenrekening is alleen toegestaan om de voorwaarden van het stamrecht nader te kunnen invullen. Wanneer niet de gehele storting op de derdenrekening wordt aangewend voor de aankoop van het overeengekomen stamrecht, dan is sprake van een (gedeeltelijke) afkoop van het stamrecht. Op grond van artikel 19b, wet LB wordt in dat geval de gehele aanspraak aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. De notaris of advocaat is in dat geval inhoudingsplichtige op grond van artikel 6, vijfde lid, wet LB, dan wel op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel b, wet LB.

13. Ingangsdatum periodieke uitkering in polis

Moet uit de stamrechtovereenkomst blijken op welk moment de periodieke uitkeringen ingaan?

Antwoord

In een stamrecht van voor 1 januari 1995, gebaseerd op artikel 11, eerste lid, onderdeel d, wet LB (tekst 1994) hoeft geen uiterste ingangsdatum van de periodieke uitkeringen te zijn opgenomen. Bij een stamrecht van na 1 januari 1995, waarop artikel 11, eerste lid, onderdeel g, wet LB van toepassing is, moet in de polis te zijn opgenomen dat de periodieke uitkeringen uiterlijk dienen in te gaan in het jaar waarin de werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt, dan wel bij zijn eerdere overlijden.

14. (toekomstige) echtgenoot, partner of kinderen

In artikel 11, eerste lid, onderdeel g, ten eerste, wet LB wordt een limitatieve opsomming gegeven van de mogelijke begunstigden van een stamrecht. Die begunstigden zijn: de (gewezen) echtgenoot, degene met wie een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd en/of de kinderen van de (gewezen) werknemer. Gaat het daarbij om de echtgenoot, de partner en de kinderen ten tijde van het ontslag of kunnen hieronder ook worden begrepen de eventuele toekomstige echtgenoot, partner en kinderen?

Antwoord

Het stamrecht moet aansluiten bij de omstandigheden van het moment waarop het wordt toegekend. Een alleenstaande werknemer, zonder kinderen kan dus alleen een stamrecht bedingen met zichzelf als begunstigde. Krijgt deze werknemer later alsnog een partner of kinderen, dan kan het stamrecht worden omgezet in een stamrecht waarbij de partner en/of de kinderen als begunstigden worden opgenomen.

15. Slotbegunstiging

Is het toegestaan om naast de in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, ten eerste, wet LB genoemde begunstigden de erfgenamen van de (gewezen) werknemer als slotbegunstigden op te nemen?

Antwoord

Nee. Een recht waarbij uitkeringen kunnen toekomen aan personen buiten de in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, ten eerste, wet LB genoemde kring van begunstigden, valt niet onder de stamrechtvrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, wet LB.

16. Slotbegunstiging (ex)werkgever?

In artikel 11, eerste lid, onderdeel g, ten eerste, wet LB wordt een limitatieve opsomming gegeven van de mogelijke begunstigden van een stamrecht. Stamrechten worden vaak ondergebracht in verzekeringsproducten die altijd tot een uitkering zullen leiden, dus ook wanneer er geen toegestane begunstigden meer aanwezig zijn. Hoe kan worden voorkomen dat door die bepaling de stamrechtvrijstelling niet kan worden toegepast?

Antwoord

Een stamrecht mag er slechts toe leiden dat uitkeringen worden gedaan aan personen binnen de in de wet genoemde kring van begunstigden. Het is wel toegestaan dat de (ex-)werkgever als slotbegunstigde in de polis wordt opgenomen. Uitkeringen die nog worden gedaan wanneer van de eerder genoemde begunstigden niemand meer in leven is komen dan aan hem toe. Het recht op deze uitkeringen maakt geen deel uit van de door de werkgever aan de werknemer toegekende aanspraak. Gevolg daarvan is dat de premie die hiervoor wordt betaald geen deel uitmaakt van de koopsom voor het stamrecht en dat een eventuele uitbetaling aan de (ex)werkgever niet tot het loon behoort.

17. Slotbegunstiging stamrechten van voor 1 januari 1995

Een stamrecht mag uitsluitend leiden tot uitkeringen aan toegestane begunstigden, zoals genoemd in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, wet LB. Geldt dit ook voor stamrechten van voor 1 januari 1995, waarop artikel 11, eerste lid, onderdeel d, wet LB (tekst 1994) van toepassing is?

Antwoord

Nee. In artikel 11, eerste lid, onderdeel d, wet LB (tekst 1994) zijn geen voorwaarden genoemd met betrekking tot de personen die als begunstigden voor de periodieke uitkering kunnen worden aangewezen.

18. Contraverzekering

Wanneer de gewezen werknemer die een stamrecht krijgt toegekend een contraverzekering afsluit, om op die manier te voorkomen dat kapitaalverlies optreedt als alle mogelijke begunstigden zijn overleden. Kan de premie voor die contraverzekering dan worden betaald uit de ontslagvergoeding?

Antwoord

Nee, een contraverzekering is geen verzekering die is aan te merken als een stamrecht in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, wet LB. De premie dient daarom uit de privé-middelen van de werknemer te worden voldaan. Betaalt de werkgever de premie voor de contraverzekering, dan behoort die premie tot het (te bruteren) loon van de werknemer.

Toelichting

De premie voor de contraverzekering, zoals die voor rekening van de werknemer komt, moet zodanig zijn bepaald, dat deze overeenkomt met de premie voor een zelfstandig te sluiten verzekering bij overlijden. Deze premie mag niet worden beïnvloed door de gesloten stamrechtovereenkomst. Bij het bepalen van de premie dient met name rekening te worden gehouden met de gezondheidssituatie van de verzekerde(n).

19. Verzekeraar stamrecht, PSW

Een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel d wet LB, kan op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, wet LB als verzekeraar optreden. In artikel 19.b, eerste lid, onderdeel d wet LB is opgenomen dat deze verzekeraar alleen als verzekeraar van pensioenen optreden ter uitvoering van toezeggingen als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet, of van toezeggingen waarvoor ontheffing is verleend van artikel 2, eerste lid van die wet. Geldt deze voorwaarde ook voor lichamen als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel d, wet LB, die willen optreden als verzekeraar van een stamrecht?

Antwoord

Nee, artikel 19a, tweede lid, wet LB is alleen van toepassing als het gaat om het verzekeren van een pensioen.

20. Verzekeraar stamrecht, drijven onderneming

Als een stamrecht is verzekerd bij een verzekeraar als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel d, wet LB, is het dan toegestaan dat dit lichaam ook andere ondernemingsactviteiten ontplooit?

Antwoord

Ja.

21. Verzekeraar stamrecht, beleggingseisen

Als een stamrecht is verzekerd bij een verzekeraar als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel d, wet LB, kunnen aan dit lichaam dan beleggingseisen worden gesteld?

Antwoord

Neen. Wel is het zakelijke karakter van de transacties door een verzekeraar als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel d, wet LB een belangrijk aandachtspunt. In het bijzonder wanneer de verzekeraar transacties aangaat met (familieleden van) een aandeelhouder of stamrechtgerechtigde(n). Voorkomen moet worden dat deze transacties er toe leiden dat het stamrecht feitelijk wordt genoten.

22. Omzetting ingegane stamrechten

In artikel 19b, eerste lid, wet LB wordt, in samenhang met het zesde lid van dat artikel, de mogelijkheid geboden een stamrecht fiscaal geruisloos om te zetten in een ander stamrecht. Voorwaarde bij die omzetting is wel dat het nieuwe stamrecht voldoet aan de voorwaarden van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, wet LB. Geldt deze mogelijkheid ook voor reeds ingegane stamrechten?

Antwoord

Ja, een reeds ingegaan stamrecht kan ook fiscaal geruisloos worden omgezet in een nieuw stamrecht. Aan de omzetting van een reeds ingegaan stamrecht in een nieuw stamrecht is wel een beperking verbonden. Het nieuwe stamrecht moet een stamrecht zijn dat, bezien vanuit de werknemer aan wie het stamrecht oorspronkelijk werd toegekend, voldoet aan de voorwaarden van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, wet LB. Zo kan bijvoorbeeld een reeds ingegaan stamrecht voor een nabestaande niet worden omgezet in een uitgesteld stamrecht. Deze beperking geldt ook bij de overgang van het stamrecht naar een andere verzekeraar als bedoeld in artikel 19b, tweede lid, wet LB, in samenhang met artikel 19b, zesde lid, wet LB.

23. Omzetting stamrecht van voor 1 januari 1995

Kan een stamrecht van voor 1 januari 1995 worden omgezet in een nieuw stamrecht dat voldoet aan de voorwaarden zoals die golden voor een stamrecht van voor 1 januari 1995, maar dat niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, wet LB?

Antwoord

Neen. Ook bij de omzetting van stamrechten van voor 1 januari 1995 geldt dat het nieuwe stamrecht moet voldoen aan de voorwaarden van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, wet LB. De eerbiedigende werking van artikel 37, wet LB geldt alleen voor bestaande aanspraken. Door de omzetting ontstaat een nieuwe aanspraak.

Niet als een nieuwe aanspraak wordt aangemerkt het direct ingaande stamrecht dat wordt bedongen bij de expiratie van de gerichte periodieke uitkering, mits dit nieuwe stamrecht overeenstemt met hetgeen in de stamrechtovereenkomst was toegezegd.

24. Echtscheiding, verdeling stamrecht

In verband met een echtscheiding wordt de helft van de waarde van een stamrecht in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, wet LB aan de (ex-)echtgenote toegedeeld. Heeft deze verdeling gevolgen voor de belastingheffing?

Antwoord

Nee. Ingevolge het bepaalde in artikel 19b, derde lid, wet LB, in samenhang met het zesde lid van dat artikel, leidt de vervreemding of omzetting van een stamrecht in het kader van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of beëindiging van de samenleving niet tot belastingheffing. Voor de heffing van loonbelasting wordt er vanuit gegaan dat geen nieuw recht is ontstaan, maar dat de aan de (ex-)echtgenote toegedeelde helft een voortzetting is van het recht zoals dat eerder aan haar echtgenoot is toegekende. Als gevolg hiervan wordt de (ex-)echtgenote na de verdeling van het stamrecht voor de aan haar toegedeelde helft aangemerkt als “de werknemer”.

25. Stamrechttermijnen, grensarbeidersregeling Verdrag met België 1970

Een in Nederland wonende werknemer, die in België werkt en op wie de grensarbeidersregeling van artikel 15, paragraaf 3 van het Verdrag met België 1970 van toepassing is, beëindigt zijn dienstbetrekking. Zijn (vroegere) werkgever kent hem een stamrecht toe, dat voldoet aan artikel 11, eerste lid, onderdeel g, wet LB. Is op de termijnen uit dit stamrecht de grensarbeidersregeling van toepassing?

Antwoord

Ja. De grensarbeidersregeling is op de termijnen uit het stamrecht van toepassing. De belastingheffing over de termijnen komt daarom toe aan Nederland. Het is echter mogelijk dat de termijnen uit een stamrecht moeten worden aangemerkt als een beloning soortgelijk aan pensioen. Op een dergelijke beloning is artikel 18 van het Verdrag met België 1970 van toepassing. Zou dat het geval zijn, dan komt de belastingheffing in de onderhavige vraag eveneens toe aan Nederland.

Andere vindplaats vervallen besluit:

Deel deze pagina