Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Nieuwe versie besluit subjectieve vrijstellingen natuurschoonlichamen, pensioenlichamen, zorglichamen en sociale werkbedrijf-lichamen gepubliceerd

Op 13 december 2019 is in de Staatscourant het besluit Vennootschapsbelasting. Dividendbelasting. Subjectieve vrijstellingen natuurschoonlichamen, pensioenlichamen, zorglichamen en sociale werkbedrijf-lichamen (artikel 5 Wet op de vennootschapsbelasting 1969) (besluit van 25 november 2019, nr. 2019 – 187751) gepubliceerd. In dit besluit is het beleid opgenomen over de subjectieve vrijstellingen voor natuurschoon-lichamen, pensioenlichamen, lichamen die specifieke zorgwerkzaamheden verrichten en sociale werkbedrijf-lichamen. Deze vrijstellingen zijn opgenomen in artikel 5, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. In het besluit is het beleid opgenomen uit het besluit met nummer 2018-24470. Dit beleid is op onderdelen verduidelijkt. Het besluit bevat verder een aantal nieuwe beleidsstandpunten.

Het besluit van 25 november 2019, nr. 2019 – 187751 vervangt het besluit van 20 december 2018, nr. 2018 – 24470. In het besluit zijn onder meer de volgende standpunten opgenomen:

  • er is een beleidsstandpunt opgenomen over de instandhoudingswerkzaamhedeneis, die geldt voor de vrijstelling van natuurschoonlichamen (onderdeel 2);
  • in onderdeel 3.2.2 is een uitbreiding van de generale toestemming opgenomen;
  • er is een algemeen toetsingskader gegeven voor de werkzaamhedeneis zoals opgenomen in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, ten eerste, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (onderdeel 4);
  • er is een beleidsstandpunt opgenomen over preventie-werkzaamheden (onderdeel 4.2.2);
  • er is een verduidelijking gegeven van de doelgroep-eis die geldt voor de vrijstelling van artikel 5, eerste lid, onderdeel c, ten eerste en ten tweede, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (onderdeel 4.3);
  • het standpunt over het gezondheidscentrum en huisartsendienstenstructuur is komen te vervallen. Reden hiervan is dat er in toenemende mate sprake is van multidisciplinaire gezondheidscentra waarin een breed scala aan zorgverleners met elkaar samenwerken. Omdat gezondheidscentra niet op uniforme wijze zijn georganiseerd, kan niet in zijn algemeenheid worden aangegeven welke werkzaamheden van een gezondheidscentrum kwalificeren voor de zorgvrijstelling.
  • het beleid over de werkzaamheden van thuiszorgorganisaties is geactualiseerd (onderdeel 4.4.2);
  • er zijn beleidsstandpunten opgenomen over de werkzaamheden van verzelfstandigde medische laboratoria (onderdelen 4.4.3);
  • er is beleid opgenomen over de vrijstelling van artikel 5, eerste lid, onderdeel c, ten tweede, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (onderdeel 5);
  • er is beleid over de winstbestemmingseis van artikel 4 Uitvoeringsbesluit vennootschapsbelasting 1971 opgenomen (onderdeel 6);
  • het besluit bevat een overgangsregeling voor bepaalde groepen zorglichamen en sociale werkbedrijven (onderdeel 7).

Nieuw in het besluit is dat:

  • in de laatste volzin van de eerste alinea van onderdeel 4.2.1. de woorden ‘de Jeugdwet’ zijn opgenomen en aan het slot van dit onderdeel nog een alinea is toegevoegd;
  • de aanhef van onderdeel 4.4.3 is aangepast;
  • in een nieuw onderdeel 4.4.5 beleid is opgenomen over de werkzaamheden van jeugdhulpaanbieders;
  • aan het slot van onderdeel 6.2.2 een zin is toegevoegd;
  • een aantal voorwaarden in de onderdelen 6.2.3, 6.2.4.1 en 6.2.4.2 is verduidelijkt resp. aangepast;
  • aan het slot van de eerste alinea van onderdeel 6.2.4.2 een zin is toegevoegd;
  • de overgangsregeling die is opgenomen in de derde en vierde alinea van onderdeel 7 verder is verduidelijkt.

Deel deze pagina