Besluit Kapitaalverzekeringen overeengekomen met de eigen BV (besluit van 10 augustus 1995, nr. DB95/3186M)
Kapitaalverzekeringen overeengekomen met de eigen BV
Besluit van 10 augustus 1995, nr. DB95/3186M
De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
1. Inleiding
Het komt veelvuldig voor dat levensverzekeringen waarbij een kapitaal bij leven en/of overlijden is verzekerd (hierna: de kapitaalverzekering) door directeuren/grootaandeelhouders (hierna: digra’s) worden gesloten met hun eigen besloten vennootschap (hierna: de BV). Met betrekking tot die kapitaalverzekeringen en voorgenomen kapitaalverzekeringen zijn mij vele vragen gesteld door digra’s en hun adviseurs. Daaruit is naar voren gekomen dat de onderhavige kapitaalverzekeringen velerlei verschijningsvormen kennen en dat de BV’s doorgaans ook andere activiteiten ontwikkelen. De daarmee gepaard gaande onzekerheid over de fiscale behandeling van de individuele gevallen alsmede de wijzigingen van het wettelijke regime met betrekking tot het begrip levensverzekering op 1 januari 1992 hebben voor mij de aanleiding gevormd onderstaand richtsnoer voor de uitvoeringspraktijk te ontwikkelen.
Richtlijnen realiteitstoets; regulerend karakter
Met nadruk merk ik op dat de door mij in paragraaf 5 ontwikkelde richtlijnen voor de beoordeling of daadwerkelijk een kapitaalverzekering is overeengekomen, niet een dwingend doch een regulerend karakter hebben. Indien de feiten en omstandigheden van een concreet geval stroken met die richtlijnen, is een nader onderzoek naar het realiteitsgehalte van de kapitaalverzekering overeengekomen met de BV in het algemeen niet noodzakelijk. Indien de feiten en omstandigheden niet overeenkomen met de richtlijnen – en men geen gebruik wenst te maken van de in paragraaf 11 gegeven mogelijkheid tot aanpassing daaraan – is niet op voorhand duidelijk of een reële kapitaalverzekering is overeengekomen; er zou bij voorbeeld in wezen sprake kunnen zijn van een spaarvorm of een betaling die als informele kapitaalstorting dient te worden aangemerkt. Voor de beoordeling daarvan is alsdan een nader onderzoek noodzakelijk.
2. Eigen lichaam
Kapitaalverzekeringen kunnen ook worden afgesloten bij andere ‘eigen’ lichamen dan bij BV’s. Hierna beperk ik mij tot de behandeling van de laatstgenoemde categorie. Met betrekking tot kapitaalverzekeringen afgesloten bij stichtingen – welke ik in de praktijk nauwelijks heb aangetroffen – merk ik op dat daarmee een specifiek terrein wordt betreden. Het gaat daarbij in de eerste plaats om de vraag of het vermogen van de stichting voldoende is afgescheiden van dat van de verzekeringnemer en derhalve om de mate van onafhankelijkheid (van het bestuur) van de stichting. Hetgeen in de paragrafen 4 en 5 is opgenomen voor kapitaalverzekeringen gesloten bij de BV, kan wel zoveel mogelijk overeenkomstig worden toegepast op de kapitaalverzekeringen gesloten bij een ‘eigen’ stichting.
3. Uitgangspunten
Voor kapitaalverzekeringen overeengekomen met de eigen BV zijn in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) zowel vóór 1 januari 1992 als met ingang van die datum geen specifieke bepalingen opgenomen. Kapitaalverzekeringen kunnen ook worden overeengekomen met andere dan zogenoemde professionele verzekeraars.
Bij de beoordeling van een kapitaalverzekering gesloten bij een ‘eigen’ BV dient in de eerste plaats de vraag te worden beantwoord of voldaan wordt aan de formele vereisten van het begrip levensverzekering (paragraaf 4). De volgende vraag is of de verzekering in materiële zin reëel is, dat wil zeggen of de BV zich als een reële verzekeraar gedraagt en in het bijzonder of deze in staat is onder alle omstandigheden te voldoen aan de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen. Ter zake worden enkele richtlijnen voor de praktijk gegeven (paragraaf 5).
Indien vaststaat dat sprake is van een levensverzekering als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de Wet kan de desbetreffende kapitaalsuitkering in aanmerking komen voor de vrijstellingen van artikel 26a van de Wet (paragraaf 6). Als laatste resteert dan nog de vraag of aan de kapitaalverzekering zodanige onzakelijke elementen zijn verbonden dat deze elementen winstuitdelingen aan de digra inhouden (paragraaf 7). In paragraaf 9 komen enkele aspecten van de winstbepaling van de BV aan de orde.
4. Het begrip levensverzekering
Zoals ik in paragraaf 3 heb gesteld, gelden voor een kapitaalverzekering gesloten bij de BV, evenals voor verzekeringen gesloten bij levensverzekeringmaatschappijen, de formele criteria van het begrip levensverzekering. Hierna ga ik in op de verschillen die in deze bestaan naar gelang het tijdstip van tot stand komen van de verzekering.
a. Kans-op-nadeel-criterium (1991 en eerdere jaren)
Ter zake van het begrip levensverzekering als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onderdeel c, van de Wet (tekst tot en met 1991) heeft de Hoge Raad, bij afwezigheid van een concrete invulling van dat begrip in de Wet, geoordeeld dat dergelijke verzekeringen een kans op nadeel voor de verzekeraar dienen in te houden.
Dit kans-op-nadeel-criterium houdt in dat de verzekeraar in enigerlei periode binnen de looptijd van de verzekering het risico dient te lopen dat hij verplicht is meer uit te keren dan de tot het mogelijke tijdstip van uitkering ter zake ontvangen bruto-premies, vermeerderd met een daarop tot dat tijdstip behaald rendement (als uitgangspunt geldt het rendement op staatsobligaties).
Het bedoelde nadeel dient enige inhoud te hebben; een onbeduidend bedrag is onvoldoende. Het Hof ’s-Hertogenbosch heeft in zijn uitspraak van 22 april 1994, nr. 90B/2460, gepubliceerd in V-N 1994, blz. 1842, geoordeeld dat op grond van de parlementaire geschiedenis van de Wet de grootte van de kans dat het nadeel voor de verzekeraar ontstaat niet relevant is; het is voldoende dát een zodanige kans aanwezig is. Met dit oordeel heeft het Hof de stelling verworpen dat de grootte van de kans op nadeel ten minste 1% dient te bedragen. Voor de beoordeling van kapitaalverzekeringen gesloten vóór 1 januari 1992 dient de genoemde Hofuitspraak tot richtsnoer te worden genomen.
b. Begrip levensverzekering in WTV (1992 en latere jaren)
Voor kapitaalverzekeringen die zijn tot stand gekomen na 31 december 1991 geldt op grond van artikel 25, tweede lid, van de Wet het begrip levensverzekering van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf (hierna: de WTV). Daarop is het Besluit van 22 juli 1993, nr. DB93/3244M (zie nr. 1.52.26), BNB 1993/286, van toepassing. Zoals in paragraaf 5 van dat Besluit is vermeld, zal nog nader worden aangegeven op welke wijze in de praktijk dient te worden beoordeeld of in een concreet geval wordt voldaan aan de criteria voor levensverzekeringen. De in dat kader te geven procedurele regels zullen ook gelden voor kapitaalverzekeringen overeengekomen met de BV.
Voor kapitaalverzekeringen die tot stand zijn gekomen vóór 1 januari 1992 doch die niet voldeden aan het hiervóór onder a beschreven kans-op-nadeel-criterium geldt eveneens het begrip levensverzekering van de WTV.
Op dergelijke kapitaalverzekeringen zijn niet de vrijstellingen van het regime van vóór de invoering van de Brede herwaardering van toepassing. Wel kunnen deze verzekeringen de vrijstellingen van artikel 26a van de Wet, met ingang van 1 januari 1992, deelachtig worden mits deze zijn aan te merken als levensverzekeringen als bedoeld in de WTV.
In dit verband is van belang dat de Verzekeringskamer ten aanzien van verzekeringen die met verzekeringsmaatschappijen zijn overeengekomen vóór 1 juli 1993, heeft verklaard dat deze zonder meer worden aangemerkt als levensverzekeringen als bedoeld in de WTV (eerbiedigende werking). In paragraaf 3 van het hiervóór genoemde Besluit heb ik medegedeeld dat ten aanzien van overeenkomsten die door verzekeringsmaatschappijen zijn gesloten, wordt aangesloten bij die maatregel (met eerbiedigende werking) van de Verzekeringskamer. Voor kapitaalverzekeringen overeengekomen met de BV heeft dat beleidsstandpunt geen gelding. Dergelijke kapitaalverzekeringen waarop niet het regime van vóór 1 januari 1992 van toepassing is, dienen naar mijn oordeel in beginsel te voldoen aan de criteria die de Verzekeringskamer met ingang van 1 juli 1993 ten aanzien van kapitaalverzekeringen overeengekomen met professionele verzekeraars hanteert voor het begrip levensverzekering van de WTV. Voor zover dergelijke kapitaalverzekeringen daaraan niet voldoen, bestaat daarvoor op grond van de overgangsmaatregel van paragraaf 11 de mogelijkheid tot aanpassing.
Voor zover kapitaalverzekeringen gesloten vóór 1 juli 1993 met de BV evenwel overeenkomen met verzekeringen die in die periode zijn overeengekomen met verzekeringsmaatschappijen, geldt ook daarvoor de genoemde eerbiedigende werking.
c. Tijdstip van totstandkoming
Het tijdstip van totstandkoming van kapitaalverzekeringen is van bijzonder belang in verband met de invoering van de Brede herwaardering (met ingang van 1 januari 1992). Voor mijn visie op dit onderwerp verwijs ik in het bijzonder naar de beleidsstandpunten die zijn ingenomen onder Algemeen 1 tot en met 4 in de Special Brede herwaardering van het Infobulletin van mei 1994, tevens gepubliceerd in V-N 1994, blz. 1748–1777. Ik verwijs voorts naar hetgeen hierna in paragraaf 5 wordt opgemerkt met betrekking tot medische keuringen.
d. Overgangsregime kapitaalverzekeringen; eerbiedigende werking
Indien een kapitaalverzekering is tot stand gekomen vóór 1 januari 1992, kan deze op grond van artikel 76 van de Wet gedurende de gehele looptijd het regime zoals dat gold vóór die datum deelachtig blijven. Voorwaarde daarvoor is dat het verzekerde kapitaal na 31 december 1991 niet is verhoogd. Ik verwijs op dit punt naar onderdeel C van de genoemde Special van het Infobulletin. Verhogingen van het verzekerde kapitaal op grond van ‘normale en gebruikelijke’ optieclausules leiden niet tot verlies van de eerbiedigende werking van artikel 76 van de Wet. Het ter zake van optieclausules uitgebrachte Besluit van 6 augustus 1993, nr. DB93/3389M (zie nr. 1.52.27), BNB 1993/287, is ook op kapitaalverzekeringen gesloten met de BV van toepassing.
In dat Besluit heb ik medegedeeld dat in beginsel alle door verzekeringsmaatschappijen vóór 1 januari 1992 geplaatste optieclausules kunnen worden aangemerkt als ‘normaal en gebruikelijk’. De onderhavige kapitaalverzekeringen zijn evenwel niet met verzekeringsmaatschappijen overeengekomen doch met de BV. Naar mijn oordeel zijn de daarop geplaatste optieclausules aan te merken als ‘normaal en gebruikelijk’ indien deze clausules wat betreft de mogelijke extra toename van de rechten uit de overeenkomst overeenkomen met die welke door een of meer verzekeringsmaatschappijen werden gehanteerd.
5. Richtlijnen ter beoordeling realiteitsgehalte
Indien de kapitaalverzekering met de BV voldoet aan de in paragraaf 4 genoemde wettelijke definitie, dient naar mijn oordeel, mede gezien de bijzondere persoon van de verzekeraar, te worden onderzocht of de overeenkomst reële betekenis heeft. Het gaat daarbij om de in verhoudingen tussen digra’s en hun BV gebruikelijke beoordeling of de overeenkomst op zakelijke gronden, op de wijze als tussen onafhankelijke derden, is tot standgekomen. Aan de orde is derhalve de vraag of hetgeen als premie voor een kapitaalverzekering aan de BV wordt voldaan, ook daadwerkelijk een zodanige premie inhoudt en niet, bij voorbeeld, een inleg op een spaarvorm of een informele kapitaalinbreng.
Eén van de elementen voor de beantwoording van die vraag is de beoordeling of de BV zich ook daadwerkelijk als verzekeraar opstelt. Met andere woorden of de voor een levensverzekering essentiële elementen, zowel rechten als verplichtingen, door de BV (kunnen) worden nagekomen. Naar mijn oordeel is daaraan in ieder geval voldaan indien wordt aangesloten bij hetgeen met betrekking tot levensverzekeringen overeengekomen met professionele verzekeraars vereist dan wel gebruikelijk is.
Bij de beoordeling of de kapitaalverzekering met de BV reëel is, is het van belang onderscheid te maken naar gelang de soort overeenkomst. De overeenkomst zal in het algemeen een kapitaalsuitkering bij leven op een bepaalde datum inhouden alsmede een bepaalde kapitaalsuitkering bij overlijden vóór die datum. Daarnaast komen overeenkomsten voor waarbij sprake is van een uitkering op vaste termijn waarvan de periodieke premiebetaling afhankelijk is van het leven. Wat de kapitaalsuitkering bij leven betreft zijn de hoofdvormen fractieverzekering en guldensverzekering te onderkennen.
a. Fractieverzekeringen
De uitkering bij leven bestaat uit (de tegenwaarde van) beleggingen inclusief daarmee behaalde rendementen (hierna: fractieverzekering). Met betrekking tot een fractieverzekering loopt de BV geen risico (behoudens de verhoudingsgewijs geringe extra elementen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de formele vereisten van het begrip levensverzekering als bedoeld in paragraaf 4). Deze verzekeringen zijn op het punt van de uitkering bij leven in ieder geval reëel te noemen indien de overeengekomen beleggingen overeenstemmen met die welke door verzekeringsmaatschappijen voor fractieverzekeringen worden aangeboden en indien die beleggingen daadwerkelijk door de BV worden aangeschaft en aangehouden.
b. Guldensverzekeringen
De uitkering bij leven bestaat uit een vastgestelde uitkering in guldens (hierna: guldensverzekering). De guldensverzekering bij de BV is op het punt van de uitkering bij leven in ieder geval reëel te noemen, indien de BV de ontvangen premies zodanig heeft belegd dat daarmee de aangroeiende waarde van de verzekering, rekening houdend met de gedane toezeggingen, door de onderliggende beleggingen naar verwachting zal worden gedekt. Als dergelijke beleggingen zijn in dit verband bij voorbeeld aan te merken obligaties en aandelen in fondsen die grotendeels beleggen in schuldvorderingen en hypothecaire vorderingen.
Een bijzondere omstandigheid vormt in dit verband een eventuele rentegarantie – uitgaande boven de gebruikelijke rekenrente van 4 procent – die door de BV voor nog te ontvangen premies wordt gegeven. Verzekeringsmaatschappijen dienen in dergelijke gevallen op grond van solvabiliteitseisen van de Verzekeringskamer in het algemeen te beschikken over eigen voorbeleggingen dan wel beleggingsafspraken met derden.
Naar mijn oordeel behoeft daarvan bij een kapitaalverzekering met de BV geen sprake te zijn mits de rentegarantie niet uitgaat boven een in de markt gebruikelijk rendement per contractdatum (bij voorbeeld uitgaande van het zogenoemde CBS- of het t/u-rendement, verminderd met een gedeelte tot eigen behoud van de BV, zie paragraaf 7).
c. Aanwending premies in de onderneming
Twijfels over het realiteitsgehalte van de verzekeringsovereenkomst kunnen ontstaan in de situaties waarin de BV een onderneming drijft en de ontvangen premies worden ‘belegd’ in die onderneming. Daarvan kan ook sprake zijn indien de met de premies door de BV verworven beleggingen dienen tot onderpand van de financiering van de onderneming. In dergelijke gevallen zullen de concrete omstandigheden van het geval doorslaggevend zijn voor de beoordeling of sprake is van een reële verzekeringsovereenkomst.
d. Overlijdensuitkering
Bij de beoordeling of de kapitaalverzekering met de BV een reële levensverzekering vormt, verdient de verzekerde uitkering ten gevolge van overlijden bijzondere aandacht. Indien deze uitkering op enigerlei tijdstip in betekenisvolle mate uit zou gaan boven de door de BV ontvangen premies vermeerderd met het ter zake behaalde rendement, zal de BV uit andere hoofde moeten beschikken over voldoende liquide of liquide te maken middelen om aan de contractuele verplichtingen te kunnen voldoen. Als een niet-liquide positie beschouw ik die waarbij de liquiditeiten weliswaar voorhanden zijn, doch deze niet kunnen worden uitgekeerd zonder de continuïteit van een door de BV gedreven onderneming in gevaar te brengen.
Voor zover de BV de contractuele verplichtingen uit hoofde van de overlijdensverzekering niet kan nakomen, is naar mijn oordeel alleen sprake van een reële verzekerde overlijdensuitkering indien de BV het risico van overlijden herverzekert bij een professionele verzekeraar. Bij de herverzekering kan uiteraard worden volstaan met het telkenjare verzekeren van een kapitaal dat gelijk is aan de gegarandeerde overlijdensuitkering verminderd met de reeds in de BV aanwezige middelen als gevolg van ontvangen premies en de daarop behaalde rendementen (in de regel zal dit inhouden dat een dalende overlijdensrisico-herverzekering volstaat).
e. Gezondheidskeuringen
Met betrekking tot verzekeringen met een overlijdensuitkering merk ik op dat professionele verzekeraars globaal gesproken bij bedragen boven f 200.000, recentelijk verhoogd tot f 300.000, verzekerd kapitaal een medische keuring vragen. Verwacht mag worden dat een dergelijke keuring ook plaats vindt ter zake van een door de BV verzekerde uitkering ten gevolge van overlijden. Deze keuring heeft achterwege kunnen blijven indien herverzekering van het overlijdensrisico heeft plaatsgevonden bij een professionele verzekeraar dan wel indien de uitkering bij overlijden niet in betekenisvolle mate uitgaat boven de door de BV ter zake van de verzekering ontvangen premies vermeerderd met het daarop behaalde rendement.
f. Actuariële rekenmethoden
Eén van de essentiële elementen van een kapitaalverzekering is dat in het algemeen de berekening van de verzekerde elementen plaatsvindt aan de hand van actuariële maatstaven en methoden. Voor zover deze ook door een professionele verzekeraar worden gehanteerd, behoren deze ook bij de kapitaalverzekering met de BV te worden gehanteerd. Aan dit aspect wordt in ieder geval voldaan indien de verzekerde uitkeringen en de verschuldigde premies zijn gebaseerd op dan wel overeenstemmen met offertes uitgebracht door professionele verzekeraars. De kosten- en winstopslag van de verzekeraar zijn in een dergelijke offerte begrepen.
Ik ga ervan uit dat de BV eveneens een kosten- en winstopslag zou hanteren indien deze als verzekeraar optreedt voor een onafhankelijke derde. Voor de overeenkomst met de digra geldt wat betreft de winstopslag naar mijn oordeel hetzelfde; een lagere kostenopslag dan bij professionele verzekeraars gebruikelijk is, kan aan de orde zijn indien de BV daadwerkelijk tot dat lagere niveau kosten maakt.
6. Gevolgen niet voldoen aan wettelijke definitie of toets realiteitsgehalte
Indien aan de in paragraaf 4 en 5 opgenomen beoordelingspunten wordt voldaan, staat het levensverzekeringkarakter van de kapitaalverzekering met de BV zowel formeel als materieel vast. De verzekering is alsdan het regime van de Wet en van de Wet op de vermogensbelasting 1964 voor kapitaalverzekeringen deelachtig.
Indien niet aan de richtlijnen voor de beoordeling van het realiteitsgehalte van de verzekering wordt voldaan, is een nadere beoordeling noodzakelijk om te bepalen of sprake is van een reële kapitaalverzekering. Zie paragraaf 12 voor de beoordeling van dergelijke gevallen.
Verlies karakter kapitaalverzekering gedurende looptijd
Indien de kapitaalverzekering aanvankelijk wel als een reële kapitaalverzekering was aan te merken, doch op enig tijdstip niet meer, wordt het standpunt ingenomen dat sprake is van afkoop van de kapitaalverzekering. Ingeval aan de desbetreffende voorwaarden, zoals het aantal jaren premiebetaling, wordt voldaan, kunnen de vrijstellingen voor kapitaalsuitkeringen hierbij van toepassing zijn. Is dit niet het geval, dan wordt voor de heffing van de inkomstenbelasting op het tijdstip van afkoop het rente-element in de overeenkomst – bedrag uitkering verminderd met de ter zake betaalde premies – behoudens toepassing van de rentevrijstelling van artikel 47a van de Wet, tot het inkomen gerekend. Voor de heffing van de vermogensbelasting bestaat geen recht meer op de specifieke vrijstelling voor kapitaalverzekeringen.
Genietingstijdstip bij ontbreken karakter kapitaalverzekering
In situaties waarin van aanvang af geen kapitaalverzekering in fiscale zin aanwezig is, is niet geheel duidelijk op welk tijdstip een te belasten element wordt genoten in de zin van artikel 33 van de Wet. De overeenkomst geeft in beginsel recht op één uitkering. Denkbaar is alsdan dat op grond van HR 2 juni 1993, BNB 1993/248, geen eerder genietingstijdstip is vast te stellen dan de vervaldatum van de uitkering bij leven of ten gevolge van overlijden. Niettemin dienen de inspecteurs, om duidelijkheid in rechte te verkrijgen, in voorkomende gevallen stellen dat van jaar tot jaar een inkomst – want rentedragend geworden – wordt genoten.
Herverzekerde overlijdensverzekering
In afwijking van het vorenstaande keur ik voor zover nodig goed dat inzoverre de in een overeenkomst met de BV besloten liggende overlijdensverzekering is herverzekerd bij een professionele verzekeraar, deze wordt aangemerkt als een reële kapitaalverzekering ongeacht het feit dat wellicht de overige elementen van de verzekeringsovereenkomst niet als zodanig zijn aan te merken. Voor de fiscale behandeling wordt een zodanige overlijdensverzekering beschouwd los te staan van de overige elementen van de overeenkomst. Een eventuele uitkering ten gevolge van overlijden is derhalve het regime voor overlijdensuitkeringen in de Wet deelachtig. Met de op die overlijdensuitkering betrekking hebbende premiecomponent kan alsdan geen rekening worden gehouden bij de bepaling van het belastbare rente-element in de overige elementen van de kapitaalverzekering.
7. Uitdelingsaspecten
Indien de kapitaalverzekering met de BV is aan te merken als een levensverzekering in fiscale zin is vervolgens de vraag aan de orde of de verzekering elementen bevat die tussen onafhankelijke derden niet zouden zijn overeengekomen en of deze elementen zijn terug te voeren op een bewuste bevoordeling van de aandeelhouder door de BV (uitdeling). Zoals hiervóór in paragraaf 5 gesteld, ligt een actuariële berekening van de verzekerde uitkeringen en de verschuldigde premies ten grondslag aan een reële kapitaalverzekering met de BV. Deze actuariële berekening houdt in dat er, op basis van gekozen grondslagen, een gelijkwaardigheid (equivalentie) bestaat tussen de contante waarde van de uitkeringen en kosten enerzijds en de contante waarde van de premies/koopsommen anderzijds. Indien sprake is van een lage rekenrente (tariefrente) voorzien de verzekeringen vaak in een vorm van winst- of overrentedeling.
Winstdelingen
Met betrekking tot winstdelingen merk ik op dat deze naar mijn oordeel uiteraard kunnen voortvloeien uit de rendementen die door de BV worden behaald met de ter zake van de overeenkomst ontvangen premies. Voor zover winstdelingen zijn terug te voeren op winsten die door de BV uit andere hoofde zijn gemaakt, is naar mijn oordeel sprake van een uitdeling van winst aan de aandeelhouder. Deze uitdeling wordt naar mijn oordeel genoten op het tijdstip dat de winstdeling onderdeel gaat uitmaken van de rechten uit de overeenkomst.
Ter voorkoming van misverstand zij opgemerkt dat indien de onderhavige winstdeling uiteindelijk nog wordt uitgekeerd in de vorm van de overeengekomen kapitaalsuitkering, daarop het regime voor kapitaalsuitkeringen naar mijn oordeel niet van toepassing is. Enig vrijstellingsregime in de sfeer van de kapitaalverzekeringen is niet aan de orde. Een eventuele oprenting van de onderhavige aanspraak op winstdeling dient, behoudens toepassing van de rentevrijstelling, tot het inkomen te worden gerekend. Zekerheidshalve dient de rente-aangroei telkenjare tot het inkomen te worden gerekend; vergelijk hetgeen ik in paragraaf 6 hiervóór heb medegedeeld over het tijdstip van genieten.
Eigen behoud rendement voor de BV
Met betrekking tot rendementen door de BV behaald op de verzekeringspremies merk ik op dat het naar mijn oordeel te ver zou voeren indien die rendementen ten volle in de vorm van winstdelingen onderdeel gaan uitmaken van de rechten uit de kapitaalverzekering. Dergelijke rendementen worden door professionele verzekeraars evenmin ten volle op die wijze aangewend. Een onafhankelijk optredende BV zou evenmin een verzekeringsovereenkomst aangaan waarop geen winst zou zijn te behalen. Naar mijn oordeel is geen sprake van een uitdeling indien de onderhavige rendementen tot ten hoogste 90% onderdeel gaan uitmaken van de verzekerde rechten. Evenmin zijn uitdelingsaspecten aanwezig in een winstdeling die is gebaseerd op een algemeen marktrentecijfer, zoals het zogenoemde CBS-rendement of het t-rendement. In alle gevallen acht ik het noodzakelijk dat de BV een minimum van 0,5% van de beleggingswaarde als eigen behoud in aanmerking neemt.
Rendementsgarantie
Voor zover door de BV bij het aangaan van de kapitaalverzekering een rendementsgarantie wordt gegeven die uitgaat boven hetgeen op dat tijdstip in de markt haalbaar is, dienen de inspecteurs inzoverre de contante waarde van het bovenmatige rendement op dat tijdstip als uitdeling aan te merken.
Op deze wijze wordt weliswaar vooruitgelopen op het bovenmatige rendement dat is gegarandeerd op nog toekomstige premies, maar bedacht dient te worden dat de digra op deze wijze een eenzijdig uit te oefenen recht heeft verworven.
8. Polisbelening en premiefinanciering
Met betrekking tot kapitaalverzekeringen overeengekomen met de BV is ook aandacht noodzakelijk voor situaties van polisbelening en premiefinanciering, welke onverkort dienen te worden bestreden. Ik verwijs ter zake naar het Besluit van 10 september 1987, nr. DB87/5692, gepubliceerd in V-N 1987, blz. 2070 en de beleidspublicatie van 13 maart 1992, nr. DB92/15, Infobulletin 1992/204, tevens gepubliceerd in V-N 1992, blz. 1156.
Voor de onderhavige problematiek merk ik ten slotte op dat teneinde te beoordelen of sprake is van premiefinanciering, acht dient te worden geslagen op rekening-courantverhoudingen van de digra met de BV alsmede op andere onderlinge geldstromen in relatie tot de kapitaalverzekeringen.
9. Winstbepaling vennootschap
Bij de winstbepaling van de BV zijn de hiervóór genoemde uitgangspunten eveneens van toepassing.
De voor de BV uit de kapitaalverzekering voortvloeiende verplichting wordt binnen de regels van het goed koopmansgebruik gewaardeerd. De BV heeft slechts een verplichting voor zover premies zijn ontvangen. Een lineaire waardering is naar mijn mening niet mogelijk, omdat daarmee vooruit zou worden gelopen op toekomstige premie-ontvangsten. Dit komt in strijd met het realisatiebeginsel op grond waarvan aan elk jaar de baten en lasten worden toegerekend die op dat jaar betrekking hebben. Hieruit vloeit een jaarlijkse actuariële waardering van de verplichting voort. Afgezien van het vorenstaande zou er naar mijn oordeel voor een lineair stelsel in verband met het eenvoudsbeginsel geen aanleiding meer zijn, gelet op de heden ten dage ten dienste staande mogelijkheden op het gebied van de automatisering. Een jaarlijkse actuariële berekening van de verplichting levert in deze sfeer geen belemmeringen meer op.
Ik merk overigens op dat de Hoge Raad in zijn arrest van 9 november 1994, nr. 29448, V-N 1994, blz. 3759, heeft geoordeeld dat voor een waardering volgens het lineaire stelsel ook bij een gerichte lijfrente binnen goed koopmansgebruik geen plaats is.
Voor fractieverzekeringen waarbij de uitkering bestaat uit de tegenwaarde van de beleggingen inclusief de daarmee behaalde rendementen is de waarde van de passiefpost gelijk aan de daar tegenover staande beleggingen aan de actiefkant van de balans.
Bij de actuariële waardering van verplichtingen inzake guldensverzekeringen dient te worden uitgegaan van de tariefrente.
Voor de situatie waarin geen sprake (meer) is van een reële kapitaalverzekering wordt de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting beschouwd als een langlopende schuld en overeenkomstig gewaardeerd.
10. Bijzondere aandachtspunten gedurende de looptijd
Gelet op hetgeen ik in de voorgaande punten heb gesteld, kan de beoordeling van een kapitaalverzekering met de BV niet beperkt blijven tot het tijdstip van afsluiten daarvan. Gedurende de gehele looptijd worden de relevante elementen getoetst.
Aandachtspunten daarbij zijn onder meer de wijze van beleggen door de BV van de premies, wijzigingen in de verzekeringsovereenkomst, afkoop, vervreemding en omzetting. Zoals gesteld in paragraaf 6 is er naar mijn oordeel sprake van afkoop van de kapitaalverzekering zodra deze op enig tijdstip niet meer is aan te merken als een reële levensverzekering. Voor overeenkomsten tot stand gekomen vóór 1 januari 1992 kan van belang zijn of de hoogte van het verzekerde kapitaal niet is gewijzigd; zie in dit verband het slot van paragraaf 4.
11. Overgangsaspecten
In de praktijk zal een aantal bestaande overeenkomsten van kapitaalverzekering gesloten met de BV niet voldoen aan de door mij hiervóór gegeven richtlijnen. Gelet op het feit dat blijkens de wetsgeschiedenis kapitaalverzekeringen kunnen worden overeengekomen met een eigen BV en ik in deze aanschrijving voor het eerst op deze materie inga, acht ik het gewenst dat belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld dergelijke overeenkomsten aan te passen aan de in de onderhavige aanschrijving opgenomen uitgangspunten. Indien de desbetreffende overeenkomsten worden aangepast vóór 1 juli 1996 keur ik goed dat deze vanaf het tijdstip van het ontstaan daarvan geacht worden te voldoen aan de onderhavige richtlijnen. Ik geef evenwel geen gelegenheid tot aanpassing wat betreft de situaties van polisbelening en premiefinanciering aangezien het daarbij te bestrijden situaties betreft en het beleid ter zake reeds geruime tijd bekend is. Evenmin acht ik het noodzakelijk gelegenheid tot aanpassing te geven op het terrein van de in onderdeel 4. opgenomen formele criteria aangezien deze criteria reguliere onderdelen zijn van de wettelijke regimes en ook als zodanig bekend mogen worden verondersteld. Dit geldt evenwel niet voor de situatie beschreven in paragraaf 4,onderdeel b, tweede alinea. Op dat punt is aanpassing tot 1 juli 1996 nog wel mogelijk.
12. Behandeling individuele gevallen en vraagpunten
In het onderhavige besluit heb ik de hoofdlijnen aangegeven voor de fiscale behandeling van kapitaalverzekeringen afgesloten bij de BV. Voor de wijze van behandeling van individuele gevallen en van vraagpunten kunnen de eenheden zich wenden tot de Portefeuillehouder IB niet-winst van Belastingdienst/Directie Particulieren te Utrecht. Belanghebbenden dienen zich te wenden tot de bevoegde inspecteur.