Besluit opheffen fiscale knelpunten bij invaren pensioenen (besluit van 14 april 2025, nr. 2025-10544)
Publicatiedatum 23-04-2025
Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate Dienst Vaktechniek
Besluit van 14 april 2025, nr. 2025-10544
De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
Dit besluit bevat drie goedkeuringen waarmee vooruitlopend op wetgeving een aantal fiscale knelpunten bij het invaren van pensioenen wordt weggenomen.
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
Overbruggingspensioen: | een overbruggingspensioen als bedoeld in artikel 38f van de Wet op de loonbelasting 1964 zoals dat luidde op 30 juni 2023. |
Prepensioenregeling: | een prepensioen als bedoeld in artikel 38a van de Wet op de loonbelasting 1964 zoals dat luidde op 31 december 2004. |
Tijdstip van invaren: | het tijdstip waarop pensioenaanspraken zijn omgezet in aanspraken ingevolge een premieovereenkomst als bedoeld in artikel 10 van de Pensioenwet of artikel 28 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. |
Wet LB 1964: | Wet op de loonbelasting 1964. |
Wezenpensioen: | een pensioen als bedoeld in artikel 18c, Wet LB 1964 zoals dat luidde op 30 juni 2023. |
Wtp: | Wet toekomst pensioenen. |
HOOFDSTUK 2. INGEGANE PREPENSIOENEN, OVERBRUGGINGSPENSIOENEN EN WEZENPENSIOENEN
Artikel 2.1 Ingegane prepensioenen
Artikel 18d, derde lid, Wet LB 1964 is van overeenkomstige toepassing op een prepensioenregeling waarvan de uitkeringen zijn ingegaan voor het tijdstip van invaren.
Artikel 2.2 Ingegane overbruggingspensioenen en wezenpensioenen
Artikel 38b, tweede lid, Wet LB 1964 is niet van toepassing op:
- een overbruggingspensioen, waarvan de uitkeringen zijn ingegaan voor het tijdstip van invaren, en
- een wezenpensioen dat is opgebouwd of waarvan de uitkeringen zijn ingegaan voor het tijdstip van invaren.
HOOFDSTUK 3. SLOTBEPALINGEN
Artikel 3.1 Inwerkingtreding en horizonbepaling
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot 1 januari 2025. Dit besluit vervalt met ingang van 1 januari 2026.
Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 14 april 2025
De Staatssecretaris van Financiën,
namens deze,
H.G. Roodbeen
Hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken
TOELICHTING
I. Algemene toelichting
Inleiding
De Wet toekomst pensioenen (Wtp) is per 1 juli 2023 in werking getreden. Als gevolg hiervan moeten bestaande pensioenovereenkomsten (pensioenregelingen) worden aangepast. Ook worden opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten via een interne collectieve waardeoverdracht [voetnoot 1] ingebracht in een gewijzigde pensioenregeling, ook wel invaren genoemd. In de uitvoeringspraktijk zijn enkele technische fiscale knelpunten bij invaren (hierna: knelpunten) geconstateerd met betrekking tot ingegane overbruggingspensioenen, ingegane prepensioenen en ingegane en – voor overgang naar de Wtp opgebouwde – wezenpensioenen. Voor pensioenen die per 1 januari 2025 zijn ingevaren en waar deze knelpunten spelen, leidt dit ertoe dat deze niet langer voldoen aan het fiscale kader voor pensioenen. De Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet voorzien reeds in het eerbiedigen van ingegane prepensioenen en tijdelijke overbruggingspensioenen bij invaren. Daarnaast is in de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling overgangsrecht opgenomen ten aanzien van het wezenpensioen. Pas op moment van het opstellen van de invaarplannen door pensioenfondsen en het beoordelen van pensioenreglementen door de Belastingdienst werd ontdekt dat het fiscale overgangsrecht niet aansluit bij het civiele overgangsrecht.
Zoals aangekondigd bij brief van 18 december 2024 [voetnoot 2] tref ik middels dit beleidsbesluit een aantal goedkeuringen vooruitlopend op wetgeving waarmee deze knelpunten worden weggenomen. Uiterlijk op 1 januari 2026 worden deze goedkeuringen omgezet in wetgeving, waarna dit besluit komt te vervallen.
Afwegingskader beleidsbesluit vooruitlopend op wetgeving
Dit beleidsbesluit is opgesteld met inachtneming van het afwegingskader dat geldt voor goedkeuringen vooruitlopend op wetgeving. [voetnoot 3] Het goedkeurende beleidsbesluit beoogt uitsluitend in het voordeel van de belastingplichtige uit te werken nu voor ingegane overbrugginspensioenen, ingegane prepensioenen en ingegane en – voor het tijdstip van invaren opgebouwde – wezenpensioenen wordt goedgekeurd dat deze aanspraken ook na invaren gerespecteerd kunnen blijven zoals reeds in de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet is geregeld.
Het eerbiedigen van genoemde pensioenen is van belang omdat voor pensioenen die per 1 januari 2025 zijn ingevaren en waar deze knelpunten spelen, geldt dat deze pensioenen zonder dit goedkeurende beleid niet langer voldoen aan het fiscale kader voor pensioenen. Dit zou de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel bemoeilijken en dit is ongewenst. De uitvoeringspraktijk heeft snel duidelijkheid nodig over toepassing van het fiscale overgangsrecht bij invaren ook omdat reeds in civiele wetgeving is voorzien in overgangsrecht bij invaren. De knelpunten zijn niet op tijd onderkend zodat reparatiewetgeving noodzakelijk is. De noodzakelijke wijzigingen worden zo spoedig mogelijk maar uiterlijk op 1 januari 2026 in de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) doorgevoerd. Het is niet redelijk en ook niet wenselijk om enkel vanwege de genoemde knelpunten te verlangen dat het invaren wordt uitgesteld voor alle pensioendeelnemers in afwachting van een wetswijziging terwijl de knelpunten slechts gevolgen hebben voor een beperkt aantal belastingplichtigen. Uiterlijk op 1 januari 2028 moeten alle pensioenregelingen zijn aangepast. Het invaren vraagt veel uitvoeringscapaciteit van pensioenuitvoerders en betrokken partijen. Het is daarom belangrijk dat pensioenuitvoerders niet worden gehinderd door de knelpunten.
Met het invaren is een groot belang gemoeid. Drie pensioenfondsen die op 1 januari 2025 zijn ingevaren zijn geconfronteerd met de knelpunten. Ook pensioenfondsen die momenteel bezig zijn het invaren voor te bereiden worden geconfronteerd met deze knelpunten. Dat is niet gewenst. Hierbij merk ik op dat reeds in civiele wetgeving is voorzien in overgangsrecht bij invaren waarvoor een formele wetgevingsprocedure is geweest. Het goedkeurende beleidsbesluit voorziet in het wegnemen van de knelpunten zodat de fiscale regelgeving aansluit bij de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet. Dit goedkeurende beleidsbesluit en de daaropvolgende wetswijziging hebben geen budgettaire gevolgen.
De verwachting is dat er geen inhoudelijke bezwaren zijn tegen het respecteren van ingegane overbrugginspensioenen, ingegane prepensioenen en ingegane en – voor het tijdstip van invaren opgebouwde – wezenpensioenen.
Dit beleidsbesluit treedt in werking met ingang van de dag na publicatie in de Staatscourant en werkt terug tot en met 1 januari 2025. Deze terugwerkende kracht is nodig om de knelpunten weg te nemen waar de drie pensioenfondsen die zijn ingevaren per 1 januari 2025 mee zijn geconfronteerd, zodat de pensioenregelingen van de deelnemers voldoen aan het fiscale kader voor pensioenen. Overigens heb ik in mijn Kamerbrief van 12 november 2024 aangegeven dat voor knelpunten met betrekking tot vroegpensioen (prepensioen en overbruggingspensioen) naar een oplossing wordt gezocht. [voetnoot 4] Dit heeft vervolgens geleid tot de Kamerbrief van 18 december 2024 met de aankondiging van het in lijn brengen van het fiscale overgangsrecht met de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet middels een goedkeurend beleidsbesluit vooruitlopend op wetgeving.
Prepensioenen
Voor veel pensioenregelingen die invaren geldt dat in het nieuwe pensioencontract, alle pensioenuitkeringen variabel zijn in plaats van vast. Hierdoor kunnen prepensioenen die worden ingevaren niet worden geëerbiedigd en moeten zij worden aangepast naar een levenslang ouderdomspensioen. De waarde van het prepensioen wordt hierbij omgezet in levenslang ouderdomspensioen. Als het levenslange ouderdomspensioen nog niet is ingegaan kunnen (gewezen) deelnemers het levenslange ouderdomspensioen eventueel vervroegen en kiezen voor hoog-laagpensioen. Hierdoor hebben (gewezen) deelnemers de mogelijkheid te kiezen voor tijdelijk eerder ingaand hoger pensioen vergelijkbaar met het prepensioen of overbruggingspensioen.
Het omzetten van een ingegaan prepensioen in levenslang ouderdomspensioen kan echter leiden tot andere uitkomsten in de hoogte van de pensioenuitkeringen dan waarmee is gerekend bij het laten ingaan van het prepensioen. Bijvoorbeeld omdat het niet meer mogelijk is om te vervroegen en te kiezen voor hoog-laag pensioen omdat het levenslange ouderdomspensioen al is ingegaan of omdat het prepensioen een andere looptijd heeft (bijvoorbeeld van 62 tot 65 jaar) dan kan worden bereikt met het vervroegen van het levenslang ouderdomspensioen. Dit kan leiden tot onverwachte en onwenselijke uitkomsten voor burgers met een ingegaan prepensioen. De Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet voorzien reeds in het behouden van prepensioen bij invaren. Daarom keur ik vooruitlopend op wetgeving goed dat ook een ingegaan prepensioen die binnen de begrenzingen van artikel 18d van de Wet LB 1964 blijft, na invaren als variabele uitkering kan worden uitgekeerd. Dat betekent dat uitkeringen uit een prepensioenregeling niet alleen vaste uitkeringen mogen zijn maar dat deze ook variabel (afhankelijk van onder andere beleggingsresultaten) mogen zijn.
Overbruggingspensioenen
Als gevolg van toepassing van het nieuwe fiscale kader en overgangsrecht voor pensioenregelingen uit de Wet LB 1964 dienen overbruggingspensioenen bij invaren te worden omgevormd naar een levenslang ouderdomspensioen. De waarde van het tijdelijk overbruggingspensioen wordt hierbij omgezet in levenslang ouderdomspensioen. Als het levenslange ouderdomspensioen nog niet is ingegaan kunnen (gewezen) deelnemers het levenslange ouderdomspensioen eventueel vervroegen en kiezen voor hoog-laagpensioen. Hierdoor hebben (gewezen) deelnemers de mogelijkheid te kiezen voor tijdelijk eerder ingaand hoger pensioen vergelijkbaar met het overbruggingspensioen.
Het omzetten van een ingegaan overbruggingspensioen in levenslang ouderdomspensioen kan echter leiden tot andere uitkomsten in de hoogte van de pensioenuitkeringen dan waarmee is gerekend bij het laten ingaan van het overbruggingspensioen. Bijvoorbeeld omdat het niet meer mogelijk is om te vervroegen en te kiezen voor hoog-laag pensioen omdat het levenslange ouderdomspensioen al is ingegaan of omdat het overbruggingspensioen een andere looptijd heeft (bijvoorbeeld van 62 tot 65 jaar) dan kan worden bereikt met het vervroegen van het levenslang ouderdomspensioen. Dit kan leiden tot onverwachte en onwenselijke uitkomsten voor burgers met een ingegaan overbruggingspensioen. De Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet voorzien reeds in het behouden van overbruggingspensioen bij invaren. Daarom keur ik vooruitlopend op wetgeving goed dat een reeds ingegaan overbruggingspensioen ook na het tijdstip van invaren behouden mag blijven en er geen omzetting hoeft plaats te vinden naar een levenslang ouderdomspensioen.
Wezenpensioen
Voor het wezenpensioen geldt dat dit voor invoering van de Wtp tot uiterlijk de 30-jarige leeftijd van het kind kon worden uitgekeerd. Met de Wtp is dit teruggebracht naar 25 jaar. Voor reeds ingegane wezenpensioenen die worden ingevaren betekent dit dat deze op grond van het nieuwe fiscale kader moeten eindigen op de 25-jarige leeftijd van het kind. Dit kan onwenselijke financiële gevolgen hebben voor deelnemers. Het wezenpensioen wordt dan namelijk korter uitgekeerd dan waarvan bij de ingang van het wezenpensioen kon worden uitgegaan. In de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling is hiervoor overgangsrecht opgenomen. Daarom keur ik vooruitlopend op wetgeving goed dat aanspraken op wezenpensioen die zijn opgebouwd of waarvan de uitkeringen zijn ingegaan voor het tijdstip van invaren, uit mogen keren tot uiterlijk het tijdstip waarop de wees de leeftijd van 30 jaar bereikt.
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2.1
In artikel 2.1 is een goedkeuring opgenomen voor prepensioenen. De huidige wet voorziet op grond van artikel 38d, eerste lid, Wet LB 1964 in overgangsrecht voor op 31 december 2004 bestaande prepensioenen. Op grond van dit overgangsrecht wordt een dergelijk prepensioen ook na invaren geëerbiedigd. Dit betekent onder andere dat prepensioenen niet hoeven te worden omgevormd naar een levenslang ouderdomspensioen. Op grond van het huidige overgangsrecht is het niet mogelijk dat een prepensioen als variabele uitkering wordt uitgekeerd. Met de in artikel 2.1 opgenomen goedkeuring vooruitlopend op wetgeving wordt bewerkstelligd dat een prepensioen – binnen de begrenzingen die in artikel 18d van de Wet LB 1964 zijn opgenomen – ook als variabele uitkering kan worden uitgekeerd.
Artikel 2.2
In artikel 2.2 zijn twee goedkeuringen opgenomen voor overbruggingspensioenen en wezenpensioenen. De huidige wet voorziet op grond van artikel 38b, eerste lid, Wet LB 1964 in overgangsrecht. Op grond van dit overgangsrecht is een (wettelijke) wijziging van de fiscale begrenzingen, niet van toepassing op aanspraken die vóór de datum van inwerkingtreding van die wijziging zijn ontstaan, voor zover die wijziging niet ten gunste van de (gewezen) werknemer is. Artikel 38b, tweede lid, Wet LB 1964 regelt een uitzondering hierop en stelt dat deze eerbiedigende werking niet geldt na het tijdstip van invaren. Artikel 2.2 regelt vervolgens twee uitzonderingen op artikel 38b, tweede lid, Wet LB 1964.
Eerste lid
Met de in artikel 2.2, eerste lid opgenomen goedkeuring, hoeven ingegane overbruggingspensioenen ook na het tijdstip van invaren niet te worden omgezet in een levenslang ouderdomspensioen.
Tweede lid
Met de in artikel 2.2, tweede lid opgenomen goedkeuring, mogen aanspraken op wezenpensioen die zijn opgebouwd of waarvan de uitkeringen zijn ingegaan voor het tijdstip van invaren, uitkeren tot het tijdstip waarop de wees de leeftijd van 30 jaar bereikt. Dit wil zeggen dat het wettelijk kader van hoofdstuk IIB Wet LB 1964, zoals dit kader van toepassing was voor het tijdstip van invaren, ook daarna van toepassing blijft op het wezenpensioen.
Artikel 3.1
Op grond van artikel 3.1 treedt dit besluit in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt dit besluit terug tot en met 1 januari 2025. Het voornemen is om dit besluit met ingang van 1 januari 2026 te codificeren. Dit besluit vervalt daarom met ingang van 1 januari 2026.
Den Haag, 14 april 2025
De Staatssecretaris van Financiën,
namens deze,
H.G. Roodbeen
Hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken
Voetnoten
[Voetnoot 1, terug naar tekst] Artikel 150m Pensioenwet en artikel 145l Wet verplichte beroepspensioenregeling.
[Voetnoot 2, terug naar tekst] Kamerstukken II, 2024/25, 36 067, nr. 200.
[Voetnoot 3, terug naar tekst] Kamerstukken II, 2023/24, 31 066, nr. 1329.
[Voetnoot 4, terug naar tekst] Kamerstukken II, 2024/25, 32 043, nr. 668, p. 7.