Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Vervallen Handreiking vaststellen compensatie ter voorkoming van een belaste schenking bij uitfasering pensioen in eigen beheer (versie 11 december 2020)

Deze handreiking behandelt diverse aspecten van de compensatie ter voorkoming van de belaste schenking als gevolg het prijsgeven van pensioen in het kader van uitfaseren van pensioen in eigen beheer. Deze handreiking is gemaakt in samenwerking met de Kennisgroep Successiewet van de Belastingdienst.

1. Inleiding

Op grond van artikel 38n van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) (tekst 2019) was het van 1 april 2017 tot en met 31 december 2019 mogelijk om het volledige in eigen beheer verzekerde deel van de opgebouwde pensioenaanspraak af te kopen of om te zetten in een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting (ODV) (PEB-uitfasering).

Hierbij kon de in eigen beheer verzekerde pensioenaanspraak zonder fiscale sanctie worden prijsgegeven voor zover de waarde in het economische verkeer (commerciële waarde) van die aanspraak hoger was dan de fiscale balanswaarde.

Bij PEB-uitfasering kan er, als gevolg van prijsgeven, sprake zijn van een vermogensverschuiving tussen aandeelhouder(s) en de pensioengerechtigde en/of tussen (ex-)partners onderling. Deze vermogensverschuiving vormt in beginsel een schenking.[1]

Een dergelijke schenking kan echter voorkomen worden door een passende compensatie te bieden. De hoogte van deze passende compensatie is (uiteraard) gelijk aan de waarde van de schenking die plaats zou vinden, wanneer er niet gecompenseerd zou worden.

De passende compensatie hoefde overigens niet meteen bij de PEB-uitfasering berekend te worden. In veel gevallen kan dat ook op een later moment (zie onderdeel 2.1).

In deze handreiking wordt beschreven op welke wijze de omvang van de belaste schenking, en daarmee de passende compensatie, bij PEB-uitfasering kan worden vastgesteld.

Allereerst wordt in onderdeel 2 een algemeen kader geschetst, dat altijd als uitgangspunt moet worden genomen. Vervolgens worden de volgende situaties uitgewerkt:

  • Compensatie wanneer de pensioengerechtigde geen (enig) aandeelhouder is (onderdeel 3.1);
  • Compensatie door de pensioengerechtigde aan de partner (onderdeel 3.2);
  • Compensatie door de pensioengerechtigde aan de ex-partner (onderdeel 3.3);
  • Compensatie wanneer de (ex-)partner (mede) aandeelhouder is in het eigenbeheerlichaam (onderdeel 3.4).

In onderdeel 3.1 wordt overigens ook kort ingegaan op de compensatie door een stichting aan een pensioengerechtigde.

De uitwerking in deze handreiking is gebaseerd op de parlementaire behandeling van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale maatregelen. De in deze handreiking beschreven methoden worden in ieder geval door de Belastingdienst geaccepteerd. Maatwerk in specifieke gevallen blijft echter mogelijk.

2. Algemeen kader

2.1 Moment van vaststellen van de omvang van de compensatie

De passende compensatie dient ter voorkoming van een schenking. Een dergelijke schenking vindt plaats op moment van PEB-uitfasering.

De omvang van de passende compensatie moet dan ook worden vastgesteld naar het moment van de PEB-uitfasering. Dit betekent niet dat in alle gevallen direct bij PEB-uitfasering een berekening gemaakt hoefde te worden. Maar op moment dat een berekening gemaakt wordt, is de berekeningsdatum gelijk aan de datum van PEB-uitfasering.[2]

De passende compensatie hoefde overigens niet meteen op de datum van de PEB-uitfasering te worden uitgekeerd in de vorm van een financiële vergoeding.[3] Als het per datum van de PEB-uitfasering berekende bedrag van de passende compensatie niet direct wordt uitgekeerd moet het berekende bedrag wel opgerent worden tot aan het moment waarop de feitelijke betaling plaatsvindt.

Voor deze oprenting kan worden aangesloten bij de rekenrente die gehanteerd is bij de berekening van de commerciële waarde van het pensioen op moment van PEB-uitfasering (zie paragraaf 2.2 hierna).

Volledigheidshalve wordt nog het volgende opgemerkt. Een vermogensverschuiving als gevolg van PEB-uitfasering, al dan niet gevolgd door een passende compensatie, kan ook gevolgen hebben voor de aangiften inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen van de betrokken partijen (denk bijvoorbeeld aan een heffing in Box 3).

2.2 Commerciële waarde van de pensioenaanspraak

Om de omvang van de passende compensatie vast te kunnen stellen, is onder andere de commerciële waarde van de pensioenaanspraak van belang. Deze commerciële waarde moet worden gesteld op het bedrag dat bij een derde, bijvoorbeeld een verzekeraar, zou moeten worden gestort ter dekking van de pensioenaanspraak.[4]

Voor de berekening van de commerciële waarde van de pensioenaanspraak kan gebruik gemaakt worden van de Benaderde Marktwaarde Methode zoals beschreven in het
Vraag & Antwoord 13-006 van het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen.

3. Berekening passende compensatie in specifieke situaties

3.1 Compensatie wanneer de pensioengerechtigde geen (enig) aandeelhouder is

In deze situatie zijn de aandelen in het eigenbeheerlichaam niet (in)direct (volledig) in handen van de pensioengerechtigde die het pensioen uitfaseert.

Omwille van de eenvoud wordt hieronder ervan uitgegaan dat er slechts één aandeelhouder is, niet zijnde de pensioengerechtigde.

Omdat de pensioengerechtigde het verschil tussen de commerciële en fiscale waarde van het in eigen beheer verzekerde deel van het pensioen prijsgeeft, wordt de uiteindelijke aandeelhouder, natuurlijk persoon, bevoordeeld in de vorm van een waardestijging van de aandelen. Het is dus ook deze aandeelhouder die een passende compensatie moet verstrekken aan de pensioengerechtigde (om een schenking te voorkomen).

De omvang van de passende compensatie is in beginsel gelijk aan de waardestijging van de aandelen.[5]

Hierbij gelden de volgende aandachtspunten:

  • De waardestijging van de aandelen wordt vastgesteld door een vergelijk te maken tussen het commerciële eigen vermogen vóór en ná het gedeeltelijk prijsgeven van de pensioenaanspraak. Hierbij moet dus alle balansposten commercieel gewaardeerd worden;
  • Bij de berekening van het commerciële eigen vermogen vóór prijsgeven kan in beginsel rekening worden gehouden met een (actieve) vennootschapsbelastinglatentie (Vpb-latentie) voor het verschil tussen de fiscale en commerciële waarde van de pensioenaanspraak. Hierbij kan worden aangesloten bij voor het eigenbeheerlichaam geldende nominale tarief van de vennootschapsbelasting.

Uiteraard kan enkel sprake zijn van een Vpb-latentie, wanneer het aannemelijk is dat de onderliggende belastingbesparing in de toekomst ook gerealiseerd kan worden. Als het eigenbeheerlichaam bijvoorbeeld beschikt over (forse) verrekenbare verliezen kan een nadere onderbouwing van de Vpb-latentie noodzakelijk zijn;

  • Voorts mag rekening worden gehouden met een aanmerkelijk belang latentie (AB-latentie). Analoog aan artikel 13a en artikel 20, zesde lid, onderdeel d, van de Successiewet 1956 (SW) bedraagt deze latentie 6,25% van de waardestijging van de aandelen, voor zover deze waardestijging de verkrijgingsprijs van de aandelen (in de zin van de Wet IB 2001) overtreft.Als deze waardestijging onmiddellijk na de PEB-uitfasering is uitgekeerd als dividend en uitbetaald ter compensatie, dan mag de AB-latentie worden gesteld op het nominale tarief van de inkomstenbelasting in box 2;
  • Van een waardestijging van de aandelen kan alleen sprake zijn indien en voor zover het commercieel eigen vermogen van het eigenbeheerlichaam ná het prijsgeven (meer) positief is.Stel het eigen vermogen vóór gedeeltelijk prijsgeven was negatief € 200.000. Als gevolg van het prijsgeven stijgt het eigen vermogen naar positief € 100.000. Enkel voor die € 100.000 is sprake van een waardestijging van de aandelen en dient een passende compensatie te worden verstrekt.Als het commerciële eigen vermogen ook ná het gedeeltelijk prijsgeven negatief blijft, is er in het geheel geen sprake van een waardestijging van de aandelen. Een passende compensatie ter voorkoming van een belaste schenking is dan niet aan de orde.

Wanneer sprake is van meerdere uiteindelijke aandeelhouders, natuurlijke personen, dan dient elke aandeelhouder een passende compensatie te verstrekken ter grootte van de waardestijging van zijn of haar specifieke aandelen.

In sommige situaties is het pensioen in eigen beheer ondergebracht in een stichting. Ook in die gevallen kan het gedeeltelijk prijsgeven van de pensioenaanspraak leiden tot een belaste schenking aan die stichting.[6] De omvang van een passende compensatie van de stichting aan de pensioengerechtigde kan op een vergelijkbare wijze als hierboven beschreven, worden berekend. Uiteraard is in dit geval echter een AB-latentie niet aan de orde.

3.2 Compensatie door de pensioengerechtigde aan de partner

In dit onderdeel wordt er van uitgegaan dat de partner van de pensioengerechtigde geen aandelen heeft in het eigenbeheerlichaam.

Wanneer een partner toestemming verleent voor de PEB-uitfasering, kan het zijn dat deze partner afgeleide rechten op het pensioen prijsgeeft ten gunste van de pensioengerechtigde die het pensioen uitfaseert. Hierbij is het niet relevant of die pensioengerechtigde ook tevens direct of indirect (enig) aandeelhouder is in het eigenbeheerlichaam.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het prijsgeven van afgeleide rechten door de partner, niet leidt tot een waardestijging van de aandelen in het eigenbeheerlichaam. De prijsgegeven afgeleide rechten blijven tot het moment van uitfaseren immers bestaan. Er vindt enkel een verschuiving van de gerechtigdheid plaats.

Omdat de partner bepaalde rechten prijsgeeft, kan dit leiden tot een schenking door de partner aan de pensioengerechtigde. Een dergelijke schenking kan voorkomen worden wanneer een passende compensatie door de pensioengerechtigde aan de partner wordt verstrekt.

Van een belaste schenking (en een fiscale noodzaak tot passende compensatie) is in ieder geval geen sprake, indien:

  • de partners in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd (50 : 50);
  • er een altijd werkend wederkerig finaal verrekenbeding is afgesproken, alsof er algehele gemeenschap van goederen geldt;
  • er een altijd werkend periodiek verrekenbeding is afgesproken, alsof er algehele gemeenschap van goederen geldt, waaraan ook feitelijk uitvoering is gegeven.[7]

Voorts is er uiteraard geen sprake van een schenking, wanneer in de huwelijkse voorwaarden pensioenverevening, -conversie of –verrekening bij echtscheiding volledig zijn uitgesloten en er tevens geen partnerpensioen (op kapitaalbasis) is overeengekomen.

In alle andere gevallen kan de omvang van een passende compensatie in ieder geval op de onderstaande wijze worden vastgesteld.

Allereerst is het van belang om vast te stellen welke afgeleide rechten de partner prijsgeeft ten gunste van de pensioengerechtigde. Deze kunnen bestaan uit:

  • Een te verevenen, te converteren of te verrekenen deel van het ouderdomspensioen na een echtscheiding;
  • Een (bijzonder) partnerpensioen na een echtscheiding dan wel na overlijden van de pensioengerechtigde.

De specifieke afspraken tussen partijen omtrent pensioenverdeling zijn hierbij uiteraard relevant. Mogelijk zijn in de huwelijkse voorwaarden bijvoorbeeld afwijkende afspraken gemaakt over het vereveningspercentage en/of de in aanmerking te nemen periode van pensioenopbouw.

Vervolgens wordt van deze afgeleide rechten een fictieve commerciële conversiewaarde berekend, alsof op de datum van PEB-uitfasering een echtscheiding zou hebben plaatsgevonden. Voor de berekening van deze commerciële conversiewaarde kan gebruik gemaakt worden van de Benaderde Marktwaarde Methode, zoals omschreven in Vraag & Antwoord 13-006 van het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen.

De omvang van de passende compensatie is in beginsel gelijk aan de berekende fictieve commerciële conversiewaarde. Op deze waarde kunnen echter twee correcties worden toegepast.

Belastinglatenties

De commerciële conversiewaarde mag worden verminderd met een belastinglatentie, analoog aan het bepaalde in artikel 20, vijfde lid, onderdeel b en zesde lid, onderdeel c, SW.

Deze latentie ad 30% kan enkel worden berekend over dat deel van de conversiewaarde, waarover de pensioengerechtigde ook effectief inkomstenbelasting verschuldigd is na uitfasering. Dit betreft derhalve enkel de fiscale conversiewaarde. Immers, bij uitfasering wordt de fiscale (conversie-)waarde van de pensioenaanspraken afgekocht, dan wel omgezet in een ODV. In beide gevallen is (uiteindelijk) over die fiscale (conversie-)waarde inkomstenbelasting verschuldigd.

Voor zover de pensioenaanspraken bij uitfasering worden prijsgegeven, kan dit leiden tot een waardestijging van de aandelen in het eigenbeheerlichaam. Voor zover de conversiewaarde verband houdt met deze waardestijging mag rekening worden gehouden met een AB-latentie, zoals beschreven in onderdeel 3.1 van deze handreiking.

Het maakt hierbij niet uit of de pensioengerechtigde tevens aandeelhouder is in het eigenbeheerlichaam. Ook als de pensioengerechtigde geen (enig) aandeelhouder is, betaalt deze een AB-latentie via de schenking/passende compensatie aan/van de (overige) aandeelhouders (zie onderdeel 3.1 van deze handreiking).

Onderdekking

Het kan voorkomen dat het pensioen in eigen beheer in onderdekking verkeert. Volgens de jurisprudentie moet dit dekkingstekort bij een afstorting van de aanspraken in het kader van een echtscheiding voor rekening van zowel de pensioengerechtigde als de ex-partner komen.[8] Analoog aan deze jurisprudentie kan ook de omvang van de passende compensatie naar rato van het dekkingstekort aangepast worden. Het gaat hierbij om het dekkingstekort op het moment direct ná de PEB-uitfasering en dus ná het gedeeltelijk prijsgeven door de partner.

Tot slot wordt het volgende opgemerkt. In de brief van 3 november 2016 van de Staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer[9] wordt een rekenvoorbeeld uitgewerkt inzake een passende compensatie tussen partners. Dit rekenvoorbeeld is voor deze handreiking echter niet bruikbaar. De Staatssecretaris beschrijft immers de wijze waarop de omvang van een morele compensatie kan worden vastgesteld tussen twee partners die in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd.

Deze handreiking gaat enkel in op de omvang van een compensatie ter voorkoming van een schenking. Zoals eerder aangegeven, kan bij algehele gemeenschap van goederen geen sprake zijn van een dergelijke schenking.

3.3 Compensatie van de pensioengerechtigde aan de ex-partner

In dit onderdeel wordt er van uitgegaan dat de ex-partner van de pensioengerechtigde geen aandelen heeft in het eigenbeheerlichaam.

Van een compensatie van de pensioengerechtigde aan een ex-partner kan enkel sprake zijn, wanneer deze vereveningsgerechtigde is voor een deel van het ouderdomspensioen.

Een eerder geconverteerd pensioen, verrekend pensioen en een bijzonder partnerpensioen wordt niet geraakt door de PEB-uitfasering door de pensioengerechtigde van het restant van het ouderdomspensioen en het ná echtscheiding opgebouwde partnerpensioen. Indien de ex-partner zijn/haar eigen PEB-rechten uitfaseert en geen (enig) aandeelhouder is, dan is onderdeel 3.1 op het gedeeltelijk prijsgeven van toepassing.

Als de ex-partner recht heeft op een verevend deel van het ouderdomspensioen, dan kan de omvang van de compensatie worden vastgesteld overeenkomstig hetgeen beschreven is in paragraaf 3.2.

Bij het verevende deel van het ouderdomspensioen wordt een fictieve commerciële conversiewaarde berekend naar datum van de PEB-uitfasering. De omvang van de passende compensatie is gelijk aan deze conversiewaarde, gecorrigeerd met belastinglatenties en een eventueel dekkingstekort vlak ná PEB-uitfasering.

3.4 Compensatie wanneer de (ex-)partner (mede) aandeelhouder is in het eigenbeheerlichaam

De situatie kan zich voordoen dat de (ex)-partner van de pensioengerechtigde aandelen heeft in het eigenbeheerlichaam.

Wanneer de pensioengerechtigde het pensioen in eigen beheer uitfaseert vinden er twee vermogensverschuivingen plaats. Enerzijds stijgen de aandelen van de (ex-)partner in het eigenbeheerlichaam ten nadele van de pensioengerechtigde. Anderzijds geeft de (ex-)partner afgeleide pensioenrechten prijs ten gunste van de pensioengerechtigde (uiteraard voor zover sprake is van deze rechten).

In deze situatie zal per vermogensverschuiving een passende compensatie moeten worden berekend conform onderdeel 3.1 en onderdeel 3.2, dan wel 3.3. Vervolgens kunnen deze passende compensaties worden gesaldeerd.

Voorbeeld:

De (ex-)partner is als aandeelhouder een passende compensatie van € 100.000 verschuldigd is aan de pensioengerechtigde (berekend conform onderdeel 3.1). De pensioengerechtigde is op zijn/haar beurt echter een passende compensatie verschuldigd aan de (ex-)partner van € 80.000, omdat deze afgeleide pensioenrechten heeft prijsgegeven door in te stemmen met de uitfasering. Beide passende compensaties kunnen gesaldeerd worden.
In dit voorbeeld is de (ex-)partner per saldo een passende compensatie van € 20.000 verschuldigd aan de pensioengerechtigde.

[1] Zie onder andere Tweede Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34 555, nr. 3, pag. 11 en Tweede Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34 555, nr. 5, pag. 19

[2] Vergelijk Eerste Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34 552, E, pag. 69

[3] Vergelijk Eerste Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34 555, E, pag. 69

[4] Zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34 555, nr. 5, pag. 40

[5] Zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34 555, nr. 3, pag. 11

[6] Zie Eerste Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34 552, E, pag. 76 en 77

[7] Zie onder andere Eerste Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34 552, E, pag. 69-70

[8] Zie bijvoorbeeld Hoge Raad, 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:693 en verder ook Tweede Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34 555, nr. 3, pag. 10

[9] Zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34 552, nr. 19, pag. 25 e.v.

Deel deze pagina

Op deze pagina