Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

V&A 08-034 Loonstamrechtovereenkomst – Echtscheiding, verdeling loonstamrecht

Dit V&A 08-034 behandelt de vraag of de verdeling van een loonstamrecht bij echtscheiding gevolgen heeft voor de belastingheffing.

Vraag

In verband met een echtscheiding wordt de helft van de waarde van een loonstamrecht in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) (tekst 2013) aan de (ex-) echtgenoot/partner toegedeeld.
Heeft deze verdeling gevolgen voor de belastingheffing?

Antwoord

Nee. Ingevolge het bepaalde in artikel 19b, derde lid, Wet LB, in samenhang met artikel 19b, achtste lid, Wet LB (tekst 2013), leidt de vervreemding of omzetting van een loonstamrecht in het kader van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of beëindiging van de samenleving niet tot belastingheffing. Voor de heffing van loonbelasting wordt er vanuit gegaan dat geen nieuw recht is ontstaan, maar dat het aan de (ex-) echtgenoot/partner toegedeelde deel een voortzetting is van het recht zoals dat eerder aan de werknemer is toegekend. Als gevolg hiervan wordt de (ex-) echtgenoot/partner na de verdeling van het loonstamrecht voor het aan hem toegedeelde deel aangemerkt als ‘de werknemer’.

Let op!  Let op!

Met ingang van 1 januari 2014 kunnen geen nieuwe loonstamrechten meer ontstaan. Onder een loonstamrecht wordt verstaan een aanspraak op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon als bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, onderdeel g, en 37 Wet LB zoals die op 31 december 2013 luidden, en daarmee gelijkgestelde bedragen als bedoeld in artikel 11a, eerste lid, Wet LB zoals dat op 31 december 2013 luidde. Het overgangsrecht voor op 31 december 2013 bestaande loonstamrechten is opgenomen in artikel 39f Wet LB. Artikel 39f, eerste lid, Wet LB bepaalt dat voor op 31 december 2013 bestaande loonstamrechten de artikelen 10, vijfde lid, onderdelen b en c, 11, eerste lid, onderdeel g, en vierde lid, 11a, 19a, 19b, achtste lid, 32bb, zesde en achtste lid, en 37 Wet LB, zoals die op 31 december 2013 luidden, alsmede de daarop gebaseerde bepalingen, van toepassing blijven.

Artikel 39f, tweede lid, Wet LB maakt het (in afwijking van het eerste lid) mogelijk het loonstamrecht geheel of gedeeltelijk op een eerder tijdstip te laten uitkeren. Indien het ingegane loonstamrecht na de uiterste wettelijke ingangsdatum gedeeltelijk eerder wordt uitgekeerd, moet de na de vervroegde uitkering resterende waarde van het loonstamrecht direct in aansluiting op de vervroegde uitkering worden uitgekeerd. Ingeval van een aanspraak op periodieke uitkeringen moet de resterende waarde worden uitgekeerd in een reeks van periodieke uitkeringen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, Wet LB (tekst 2013). Bij een loonstamrechtspaarrekening of een loonstamrechtbeleggingsrecht moet het resterende deel worden uitgekeerd in termijnen met een gelijke tussenperiode van ten hoogste een jaar als bedoeld in artikel 11a Wet LB (tekst 2013). Per 1 juli 2023 is aan artikel 39f Wet LB een vierde lid toegevoegd met een termijn voor de vaststelling of aankoop van een periodieke uitkering.

Een Vraag en Antwoord van vergelijkbare strekking was eerder opgenomen in onderdeel 24 van het vervallen besluit CPP2002/896M (besluit van 27 november 2002).

Deel deze pagina