Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

V&A 08-057 Bovengrens bij variabilisering van de pensioenuitkeringen

Dit V&A 08-057 behandelt de vraag of de voor het variabiliseren van de pensioenuitkeringen geldende bandbreedte van 100:75 ook van toepassing is indien de hoogste uitkering lager is dan de maximale bovengrens die voor de betreffende pensioenuitkering geldt.

Let op!  Let op!

De inhoud van dit V&A is van toepassing op pensioenaanspraken en pensioenregelingen die vallen onder het overgangsrecht van artikel 38b, eerste lid, respectievelijk van artikel 38q van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB). De inhoud van dit V&A is niet van toepassing op aanspraken ingevolge een pensioenregeling die voldoet aan het nieuwe fiscale pensioenkader van de Wet toekomst pensioenen (WTP).

Per 1 juli 2023 is de WTP in werking getreden. Het fiscale pensioenkader, zoals dat gold tot 1 juli 2023 (oude fiscale pensioenkader), blijft van toepassing op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd tot aan het moment dat een pensioenregeling wordt aangepast aan de WTP, mits deze aanspraken niet zijn omgezet in aanspraken ingevolge een premieovereenkomst als bedoeld in artikel 10 van de Pensioenwet (PW) of artikel 28 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb). Dit volgt uit artikel 38b, eerste en tweede lid, Wet LB.

Voor de aanpassing van een pensioenregeling aan het nieuwe fiscale en civiele pensioenkader geldt een transitieperiode. Dit is geregeld in artikel 38q Wet LB respectievelijk artikel 220i PW en artikel 214g Wvb. Tijdens de transitieperiode mag pensioenopbouw blijven plaatsvinden met toepassing van het oude fiscale pensioenkader.

Vraag

Op grond van artikel 18d, eerste lid, onderdeel b, Wet LB (tekst 30 juni 2023) mogen de maxima van de artikelen 18a, 18b en 18c Wet LB (tekst 30 juni 2023) worden overschreden voor zover dit het gevolg is van een variatie in de hoogte van de uitkeringen binnen de bandbreedte 100:75.

Is de bandbreedte van 100:75 ook van toepassing indien de hoogste uitkering lager is dan de maximale bovengrens die voor de betreffende pensioenuitkering geldt?

Antwoord

Ja. Zowel uit de tekst van artikel 18d, eerste lid, onderdeel b, Wet LB (tekst 30 juni 2023) als uit de parlementaire geschiedenis van de Wet fiscale behandeling van pensioenen blijkt dat de variatie in de hoogte van de pensioenuitkeringen altijd binnen de bandbreedte van 100:75 moet blijven.

De wetgever heeft uitvoering gegeven aan aanbeveling 21 van de Werkgroep fiscale behandeling pensioenen door het opnemen van de mogelijkheid van variabilisering. De werkgroep was van mening dat er geen reden bestond om strikt vast te houden aan het gelijkmatige karakter van pensioenuitkeringen. De aanbeveling luidde dan ook om een variatie tussen de hoogste en de laagste pensioenuitkering van maximaal 100:75 toe te staan. Deze aanbeveling is overgenomen in artikel 18d, eerste lid, onderdeel b, Wet LB. Zie ook de Memorie van toelichting op de Wet fiscale behandeling van pensioenen (Wet van 29 april 1999, Stb. 211), Kamerstukken II, 26 020, nr. 3, blz. 10.

NB

Voor de toepassing van de bandbreedte van 100:75 kan op grond van artikel 18d, derde lid, Wet LB (tekst 30 juni 2023) in de periode tussen de ingangsdatum van het ouderdomspensioen en het bereiken van de AOW-leeftijd het gedeelte van de uitkering dat overeenkomt met maximaal tweemaal de AOW-uitkering voor gehuwde personen buiten aanmerking worden gelaten. In artikel 18d, vierde lid, Wet LB (tekst 30 juni 2023) is bepaald dat aanpassingen van de uitkeringen van een op een beschikbare-premiestelsel gebaseerd pensioen voor de toepassing van de 100:75 bandbreedte buiten aanmerking kunnen blijven voor zover deze het gevolg zijn van de ontwikkeling van de levensverwachting, het beleggingsrisico en het gerealiseerde resultaat op sterfte.

Een Vraag en Antwoord van vergelijkbare strekking was eerder opgenomen in onderdeel 5 van het vervallen besluit CPP2003/1610M (besluit van 10 februari 2004).

Deel deze pagina

Op deze pagina