Vervallen V&A 08-065 Overkook overbruggingspensioen in eindloon- en middelloonstelsel bij uitstel van de in de regeling vastgestelde pensioendatum d.d. 110209
Vervallen
Deze versie van het Vraag & Antwoord is vervangen door Vraag & Antwoord 08-065 d.d. 14 januari 2016.
Vraag
Pensioenregelingen bevatten vaak de mogelijkheid om de ingangsdatum van het ouderdomspensioen en het overbruggingspensioen uit te stellen bij doorwerken na de in de regeling vastgestelde pensioendatum. Volgens artikel 18e, tweede lid, van de Wet LB (tekst 2004) is het dan mogelijk om het opgebouwde overbruggingspensioen om te zetten in een hoger overbruggingspensioen.
Moet het overbruggingspensioen in een eindloon- of middelloonstelsel altijd ingaan bij het bereiken van de 100%-grens (volledige AOW- en premiecompensatie voor de nog resterende periode tot 65 jaar)?
Antwoord
Nee. Het overbruggingspensioen hoeft niet altijd in te gaan bij het bereiken van de 100%-grens.
Artikel 18e, tweede lid, van de Wet LB (tekst 2004), geeft een afwijkende regeling voor uitstel van een overbruggingspensioen. Voortgezette opbouw van het overbruggingspensioen na de in de regeling vastgestelde pensioendatum is niet mogelijk. In tegenstelling tot andere pensioensoorten bevat artikel 18e, tweede lid, van de Wet LB geen bepalingen over de voortgezette opbouw bij uitstel.
Wel is het mogelijk om de bestaande aanspraak bij uitstel van het pensioen op actuariële grondslag te herrekenen totdat de grens van 100% van de som van de maximaal toegestane AOW-compensatie en de maximaal toegestane premiecompensatie is bereikt. Ook dan hoeft het overbruggingspensioen echter nog niet in te gaan. Het overbruggingspensioen mag men in dat geval voor het meerdere boven de 100%-grens omzetten in ouderdoms- of partnerpensioen. Deze omzetting in ouderdoms- of partnerpensioen pleegt men in de praktijk wel aan te duiden als 'overkook'. Bij doorwerken tot de 65e verjaardag zal het gehele overbruggingspensioen op deze wijze overkoken naar het ouderdoms- of partnerpensioen. Voorwaarde voor een fiscaal aanvaardbare overkook is dat het ouderdoms- en partnerpensioen na de omzetting de grenzen van onderscheidenlijk 100% en 70% van het pensioengevend loon niet overschrijden. Voor het berekenen van de maximale overkook naar het ouderdoms- en partnerpensioen moet men rekening houden met de eventuele nog na de in de regeling vastgestelde pensioendatum op te bouwen rechten op ouderdoms- en partnerpensioen.
Uitstel van de ingangsdatum van het overbruggingspensioen is overigens alleen mogelijk indien en voorzover de pensioengerechtigde na de in de regeling vastgestelde pensioendatum blijft doorwerken in de dienstbetrekking. Zie voor een nadere uitleg Vraag & Antwoord 08-045.
Indien de pensioenregeling niet de mogelijkheid van overkook naar een hoger ouderdoms- of partnerpensioen bevat, moet het overbruggingspensioen – en op grond van artikel 18e, eerste lid, onderdeel a, van de Wet LB daarmee ook het ouderdomspensioen –ingaan zodra dit pensioen het 100%-niveau heeft bereikt. Hetzelfde geldt indien geen (verdere) overkook naar het ouderdoms- of partnerpensioen (meer) mogelijk is. Voortgezette actuariële verhoging tot boven de 100%-grens bij verder uitstel heeft immers een onzuiver overbruggingspensioen tot gevolg. Ook voor het ouderdomspensioen en het partnerpensioen geldt dat onzuiverheid optreedt bij het overschrijden van het wettelijk maximum. Verplichte ingang van een pensioen is evenwel niet aan de orde indien het pensioen volgens de pensioenregeling bij het bereiken van het maximum op dat niveau wordt bevroren. Om onzuiverheid van het pensioen te voorkomen – met als gevolg toepassing van artikel 19b, eerste lid, onderdeel a of c en slot, van de Wet LB – moet de bepaling waaruit de bevriezing blijkt al in de regeling zijn opgenomen voordat het maximum is bereikt.
Let op!
Met het invoeren van de Wet VPL is er een einde gekomen aan de mogelijkheden om een overbruggingspensioen op te bouwen. Op grond van artikel 38b Wet LB blijft artikel 18e (tekst 2004) Wet LB van toepassing voor eerder opgebouwde aanspraken op overbruggingspensioen. Artikel 38f, tweede lid, Wet LB bevat overgangsrecht voor oudere werknemers. Voor werknemers die zijn geboren vóór 1 januari 1950 blijven de artikelen 18, 18e en 18g van de Wet LB, zoals deze luidden op 31 december 2004, onder voorwaarden van toepassing. Alleen deze oudere werknemers die voldoen aan de voorwaarden van het overgangsrecht kunnen na het invoeren van de Wet VPL nog overbruggingspensioen opbouwen.
De inhoud van dit Vraag en Antwoord was eerder opgenomen in onderdeel 13 van het vervallen besluit CPP2003/1610M (besluit van 10 februari 2004).