V&A 08-065 Uitruil overbruggingspensioen in eindloon- en middelloonstelsel bij uitstel van de in de regeling vastgestelde pensioendatum
Publicatiedatum 14-02-2024
Dit V&A 08-065 behandelt de vraag of een overbruggingspensioen in een eindloon- of middelloonstelsel altijd moet ingaan bij het bereiken van de 100%-grens (volledige AOW- en premiecompensatie voor de nog resterende periode tot het bereiken van de AOW-leeftijd).
Let op!
De inhoud van dit V&A is van toepassing op pensioenaanspraken en pensioenregelingen die vallen onder het overgangsrecht van artikel 38b, eerste lid, respectievelijk van artikel 38q van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB). De inhoud van dit V&A is niet van toepassing op aanspraken ingevolge een pensioenregeling die voldoet aan het nieuwe fiscale pensioenkader van de Wet toekomst pensioenen (WTP).
Per 1 juli 2023 is de WTP in werking getreden. Het fiscale pensioenkader, zoals dat gold tot 1 juli 2023 (oude fiscale pensioenkader), blijft van toepassing op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd tot aan het moment dat een pensioenregeling wordt aangepast aan de WTP, mits deze aanspraken niet zijn omgezet in aanspraken ingevolge een premieovereenkomst als bedoeld in artikel 10 van de Pensioenwet (PW) of artikel 28 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb). Dit volgt uit artikel 38b, eerste en tweede lid, Wet LB.
Voor de aanpassing van een pensioenregeling aan het nieuwe fiscale en civiele pensioenkader geldt een transitieperiode. Dit is geregeld in artikel 38q Wet LB respectievelijk artikel 220i PW en artikel 214g Wvb. Tijdens de transitieperiode mag pensioenopbouw blijven plaatsvinden met toepassing van het oude fiscale pensioenkader.
Algemeen
Met het invoeren van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Wet VPL) is er voor de na 1949 geboren werknemers een einde gekomen aan de mogelijkheden om met fiscale facilitering een overbruggingspensioen op te bouwen. Op grond van artikel 38b, eerste lid, Wet LB en via artikel 38f, vierde lid, Wet LB (tekst 30 juni 2023), blijft artikel 18e Wet LB zoals dat artikel luidde op 31 december 2004 van toepassing op de bestaande aanspraak op overbruggingspensioen.
Vraag
Pensioenregelingen bevatten vaak de mogelijkheid om de ingangsdatum van het ouderdomspensioen en het overbruggingspensioen uit te stellen na de in de regeling vastgestelde pensioendatum. Volgens artikel 18e, tweede lid, Wet LB (tekst 2004) is het dan mogelijk om het opgebouwde overbruggingspensioen om te zetten in een hoger overbruggingspensioen.
Moet het overbruggingspensioen in een eindloon- of middelloonstelsel altijd ingaan bij het bereiken van de 100%-grens (volledige AOW- en premiecompensatie voor de nog resterende periode tot het bereiken van de AOW-leeftijd (zie onderdeel 3 van het besluit van 21 juli 2022, nr. 2022-8234))?
Antwoord
Nee. Het overbruggingspensioen hoeft niet altijd in te gaan bij het bereiken van de 100%-grens. Het is mogelijk om de bestaande aanspraak op overbruggingspensioen bij uitstel van het pensioen op actuariële grondslag te herrekenen totdat de grens van 100% van de som van de maximaal toegestane AOW-compensatie en de maximaal toegestane premiecompensatie is bereikt. Ook dan hoeft het overbruggingspensioen echter nog niet in te gaan. Het overbruggingspensioen mag men in dat geval voor het meerdere boven de 100%-grens omzetten in ouderdoms- of partnerpensioen. Vanaf 1 juli 2023 geldt voor de uitruil van overbruggingspensioen naar ouderdoms- of partnerpensioen geen beperking voor de hoogte van de uitkeringen (zie Memorie van toelichting Wet toekomst pensioenen, kamerstuk 36067, nr. 3, p. 435). Bij uitstel tot het bereiken van de AOW-leeftijd kan het gehele overbruggingspensioen op deze wijze worden uitgeruild naar het ouderdoms- of partnerpensioen.
Op grond van artikel 38f, derde lid, Wet LB (tekst 30 juni 2023) kan een ouderdomspensioen meer bedragen dan de in artikel 18a Wet LB (tekst 30 juni 2023) opgenomen maxima voor zover dat het gevolg is van de omzetting van een op 31 december 2005 bestaande aanspraak op overbruggingspensioen. Bij uitruil van het overbruggingspensioen naar het partnerpensioen geldt dat het partnerpensioen na de omzetting (inclusief de tijdsevenredige inbouw van de AOW-uitkering) niet hoger mag zijn dan 70% van het pensioengevend loon. Voor het berekenen van de maximale uitruil naar het partnerpensioen moet men rekening houden met de eventuele nog in de regeling op te bouwen rechten op partnerpensioen.
Indien de pensioenregeling niet de mogelijkheid van uitruil naar een hoger ouderdoms- of partnerpensioen bevat, moet het overbruggingspensioen – en op grond van artikel 18e, eerste lid, onderdeel a, Wet LB (tekst 2004) daarmee ook het ouderdomspensioen – ingaan zodra het overbruggingspensioen het 100%-niveau heeft bereikt. Voortgezette actuariële verhoging tot boven de 100%-grens bij verder uitstel heeft immers tot gevolg dat de gehele pensioenaanspraak (dus eventueel ook de aanspraak op ouderdomspensioen en partnerpensioen) onzuiver wordt.
Een Vraag en Antwoord van vergelijkbare strekking was eerder opgenomen in onderdeel 13 van het vervallen besluit CPP2003/1610M (besluit van 10 februari 2004).