V&A 08-066 Uitruil overbruggingspensioen in een beschikbare-premiestelsel bij uitstel van de in de regeling vastgestelde pensioendatum
Publicatiedatum 29-03-2024
Dit V&A 08-066 behandelt de vraag hoe bij uitstel van de ingangsdatum een op basis van beschikbare premies opgebouwd overbruggingspensioen kan worden omgezet in een hoger ouderdomspensioen of partnerpensioen.
Let op!
De inhoud van dit V&A is van toepassing op pensioenaanspraken en pensioenregelingen die vallen onder het overgangsrecht van artikel 38b, eerste lid, respectievelijk van artikel 38q van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB). De inhoud van dit V&A is niet van toepassing op aanspraken ingevolge een pensioenregeling die voldoet aan het nieuwe fiscale pensioenkader van de Wet toekomst pensioenen (WTP).
Per 1 juli 2023 is de WTP in werking getreden. Het fiscale pensioenkader, zoals dat gold tot 1 juli 2023 (oude fiscale pensioenkader), blijft van toepassing op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd tot aan het moment dat een pensioenregeling wordt aangepast aan de WTP, mits deze aanspraken niet zijn omgezet in aanspraken ingevolge een premieovereenkomst als bedoeld in artikel 10 van de Pensioenwet (PW) of artikel 28 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb). Dit volgt uit artikel 38b, eerste en tweede lid, Wet LB.
Voor de aanpassing van een pensioenregeling aan het nieuwe fiscale en civiele pensioenkader geldt een transitieperiode. Dit is geregeld in artikel 38q Wet LB respectievelijk artikel 220i PW en artikel 214g Wvb. Tijdens de transitieperiode mag pensioenopbouw blijven plaatsvinden met toepassing van het oude fiscale pensioenkader.
Algemeen
Met de inwerkingtreding van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Wet VPL) is er voor de na 1949 geboren werknemers een einde gekomen aan de mogelijkheden om met fiscale facilitering een overbruggingspensioen op te bouwen. Op grond van artikel 38b, eerste lid, Wet LB blijft artikel 38f Wet LB (tekst 30 juni 2023) en daarmee artikel 18e Wet LB (tekst 2004) van toepassing op de eerder opgebouwde aanspraken op overbruggingspensioen.
Vraag
Pensioenregelingen bevatten vaak de mogelijkheid om de ingangsdatum van het ouderdomspensioen en het overbruggingspensioen uit te stellen na de in de regeling vastgestelde pensioendatum. Volgens artikel 18e, tweede lid, Wet LB (tekst 2004) is het dan mogelijk om het opgebouwde overbruggingspensioen om te zetten in een hoger ouderdomspensioen of partnerpensioen.
Hoe verloopt de uitruilregeling van artikel 18e, tweede lid, Wet LB (tekst 2004) voor een op basis van beschikbare premies opgebouwd overbruggingspensioen?
Antwoord
Bij uitstel van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen en het overbruggingspensioen is het mogelijk om de bestaande aanspraak op overbruggingspensioen op actuariƫle grondslag te herrekenen totdat de grens van 100% van de som van de maximaal toegestane AOW-compensatie en de maximaal toegestane premiecompensatie is bereikt. Ook dan hoeft het overbruggingspensioen echter nog niet in te gaan. Het overbruggingspensioen mag men in dat geval voor het meerdere boven de 100%-grens omzetten in ouderdoms- of partnerpensioen. Bij uitstel van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen en het overbruggingspensioen tot of na de AOW-leeftijd (zie onderdeel 3 van het besluit van 21 juli 2022, nr. 2022-8234) zal het gehele overbruggingspensioen op deze wijze worden uitgeruild naar het ouderdoms- of partnerpensioen. Op grond van artikel 38f, derde lid, Wet LB (tekst 30 juni 2023) kan een ouderdomspensioen meer bedragen dan de in artikel 18a Wet LB (tekst 30 juni 2023) opgenomen maxima voor zover dat het gevolg is van de omzetting van een op 31 december 2005 bestaande aanspraak op overbruggingspensioen. Bij uitruil van het overbruggingspensioen naar het partnerpensioen geldt dat het partnerpensioen na de omzetting (inclusief de tijdsevenredige inbouw van de AOW-uitkering) niet hoger mag zijn dan 70% van het pensioengevend loon. Voor het berekenen van de maximale uitruil naar het partnerpensioen moet men rekening houden met de eventuele nog in de regeling op te bouwen rechten op partnerpensioen.
Een Vraag en Antwoord van vergelijkbare strekking was eerder opgenomen in onderdeel 14 van het vervallen besluit CPP2003/1610M (besluit van 10 februari 2004).