V&A 08-073 Fictieve waardeoverdracht van nihil
Dit V&A 08-073 behandelt de vraag of artikel 10a, eerste lid, onderdeel f, UBLB (tekst 30 juni 2023) ook kan worden toegepast indien een feitelijke waardeoverdracht niet mogelijk is omdat in de vorige dienstbetrekking(en) geen pensioen is opgebouwd.
Let op!
De inhoud van dit V&A is van toepassing op pensioenaanspraken en pensioenregelingen die vallen onder het overgangsrecht van artikel 38b, eerste lid, respectievelijk van artikel 38q van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB). De inhoud van dit V&A is niet van toepassing op aanspraken ingevolge een pensioenregeling die voldoet aan het nieuwe fiscale pensioenkader van de Wet toekomst pensioenen (WTP).
Per 1 juli 2023 is de WTP in werking getreden. Het fiscale pensioenkader, zoals dat gold tot 1 juli 2023 (oude fiscale pensioenkader), blijft van toepassing op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd tot aan het moment dat een pensioenregeling wordt aangepast aan de WTP, mits deze aanspraken niet zijn omgezet in aanspraken ingevolge een premieovereenkomst als bedoeld in artikel 10 van de Pensioenwet (PW) of artikel 28 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb). Dit volgt uit artikel 38b, eerste en tweede lid, Wet LB.
Voor de aanpassing van een pensioenregeling aan het nieuwe fiscale en civiele pensioenkader geldt een transitieperiode. Dit is geregeld in artikel 38q Wet LB respectievelijk artikel 220i PW en artikel 214g Wvb. Tijdens de transitieperiode mag pensioenopbouw blijven plaatsvinden met toepassing van het oude fiscale pensioenkader.
Vraag
In artikel 10a, eerste lid, onderdeel f, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (UBLB) (tekst 30 juni 2023) worden dienstjaren ten gevolge van waardeoverdracht van pensioenkapitaal als bedoeld in de artikelen 70a, 71, 74, 75, 85 t/m 88 en 91 PW (tekst 30 juni 2023) naar de huidige inhoudingsplichtige of de pensioenuitvoerder van de huidige inhoudingsplichtige, aangemerkt als pensioengevende diensttijd van de huidige inhoudingsplichtige. Voorwaarde daarbij is dat deze jaren op basis van een adequate diensttijdadministratie kunnen worden vastgesteld.
Kan deze bepaling ook worden toegepast indien een feitelijke waardeoverdracht niet mogelijk is omdat in de vorige dienstbetrekking(en) geen pensioen is opgebouwd? Kan in deze situatie worden gesteld dat er fictief een waardeoverdracht heeft plaatsgevonden met een overdrachtswaarde van € 0?
Antwoord
Nee. Het antwoord op beide vragen is ontkennend. Indien geen daadwerkelijke waardeoverdracht heeft plaatsgevonden, kan geen gebruik worden gemaakt van artikel 10a, eerste lid, onderdeel f, UBLB (tekst 30 juni 2023). Voor een dergelijke situatie resteert slechts de mogelijkheid uit het tweede lid van artikel 10a UBLB (tekst 30 juni 2023): de inkoop over dienstjaren vóór 8 juli 1994 doorgebracht bij vorige inhoudingsplichtigen indien en voor zover sprake is van een pensioentekort op basis van de huidige regeling. Voor zover het pensioengat niet binnen het kader van de pensioenregeling kan worden gerepareerd, bestaat de mogelijkheid het gemis in de lijfrentesfeer af te dekken. De daarvoor te betalen lijfrentepremies zijn slechts aftrekbaar binnen de grenzen van afdeling 3.7. van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Een Vraag en Antwoord van vergelijkbare strekking was eerder opgenomen in onderdeel 8 van het vervallen besluit CPP2003/2794M (besluit van 22 april 2004).