Vervallen V&A 10-001 Redelijke termijn voor de aankoop van een recht op pensioen- of stamrechtuitkeringen bij expiratie of deblokkering d.d. 200619
Publicatiedatum 20-06-2019
Vervallen
Dit V&A is d.d. 14 februari 2024 vervallen.
Dit V&A 10-001 behandelt de vraag wat een redelijke termijn is voor de aankoop van een recht op pensioen- of stamrechtuitkeringen bij expiratie of deblokkering
Vraag
In de praktijk blijkt behoefte te bestaan aan meer duidelijkheid over de redelijke fiscale termijn voor de aankoop van een recht op pensioen- of loonstamrechtuitkeringen bij de expiratie van een pensioen- of stamrechtpolis of bij de deblokkering van een loonstamrechtspaarrekening of een loonstamrechtbeleggingsrecht (hierna aangeduid als ‘polis’). Bij een dergelijke expiratie of deblokkering hebben belanghebbenden een redelijke termijn nodig voor oriëntatie en voor de beoordeling van eventuele offertes.
Wat is in deze situaties een redelijke termijn na de overeengekomen expiratiedatum of overeengekomen datum van deblokkering waarbinnen de uitkeringen moeten zijn ingegaan?
Antwoord
Voor de invulling van het begrip redelijke termijn na de overeengekomen expiratie- of deblokkeringsdatum van polis is het nodig een onderscheid te maken naar de situatie bij leven en de situatie bij overlijden.
Uitkering bij leven
Als de eerste gerechtigde tot de uitkeringen uit het pensioen of het loonstamrecht op de expiratie- of deblokkeringsdatum nog in leven is, kan in alle gevallen een termijn van zes maanden na de overeengekomen expiratie- of deblokkeringsdatum van polis als redelijk worden aangemerkt. Dit kan ertoe leiden dat het pensioen of het loonstamrecht later ingaat dan de uiterste ingangsdatum die de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) voor de betreffende uitkering toestaat. Hieraan zijn geen fiscale gevolgen verbonden.
Uitkering voor nabestaanden
Als de expiratie of de deblokkering het gevolg is van het overlijden van de eerste gerechtigde tot de uitkeringen uit het pensioen of het loonstamrecht, kan in alle gevallen een termijn van twaalf maanden na de expiratie- of deblokkeringsdatum redelijk worden genoemd.
Samenloop uitstel van de ingangsdatum met redelijke termijn (bij leven)
Het ontmoet fiscaal geen bezwaar wanneer de ingangsdatum van het pensioen of loonstamrecht uitgesteld wordt naar de uiterste ingangsdatum die de Wet LB voor de betreffende uitkering toestaat. Voor pensioen geldt dat het uiterlijk moet ingaan op het tijdstip waarop de (gewezen) werknemer de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de voor hem geldende AOW-leeftijd (artikel 18a, vierde lid, Wet LB). Voor een loonstamrecht geldt dat de uitkeringen niet later mogen ingaan dan in het jaar waarin de (gewezen) werknemer zijn AOW-leeftijd bereikt (artikel 39f Wet LB juncto artikel 11, eerste lid, onderdeel g en artikel 11a Wet LB (tekst 2013). Het uitstel van de ingangsdatum kan zich ook voordoen zonder expliciete wijziging van de eerder gesloten polis.
Bij uitgestelde ingang van de pensioen- dan wel loonstamrechtuitkeringen zonder aanpassing van de polis zal de expiratiedatum vóór de uitgestelde ingangsdatum van de uitkeringen liggen. Indien de periode tussen de expiratiedatum van de polis en de uitgestelde uitkeringsdatum langer is dan zes maanden wordt de hiervoor genoemde redelijke termijn van zes maanden in alle gevallen vervangen door de periode tussen de expiratiedatum van de polis en de uitgestelde, ingangsdatum.
Voorbeeld
In 1998 werd een ontslaguitkering fiscaal gefacilieerd ondergebracht in een gericht loonstamrecht. Hiervoor is een polis afgesloten bij een professionele verzekeraar. De contractuele expiratiedatum van deze polis is vastgesteld op 1 december 2018.
De gerechtigde heeft op de expiratiedatum van de polis in 2018 nog geen loonstamrechtuitkering gekocht. Hij bereikt in 2021 zijn AOW-leeftijd. De fiscaal uiterste ingangsdatum van deze uitkering verstrijkt in dit geval op 31 december 2021. Het ontmoet daarom fiscaal geen bezwaar om de redelijke termijn waarbinnen de uitkeringen uit het loonstamrecht moeten ingaan in elk geval te verlengen tot 31 december 2021.
Ingeval de contractuele expiratiedatum van de polis in het voorgaande voorbeeld op 1 december 2021 gelegen zou zijn, geldt de standaard redelijke termijn van zes maanden na de expiratie van de polis. De redelijke termijn van zes maanden begint in dit geval op 1 december 2021 en eindigt op 1 juni 2022. Op de laatstgenoemde datum moeten de uitkeringen uit het loonstamrecht uiterlijk ingaan.
In de situatie waarin het niet mogelijk is om de uitkeringen te laten ingaan binnen één van de hierboven gestelde termijnen, zal de gerechtigde tot het pensioen, het loonstamrecht, de stamrechtspaarrekening of het stamrechtbeleggingsrecht tegenover de inspecteur aannemelijk moeten maken dat in zijn geval de redelijke termijn nog niet is verstreken.
Nadere toelichting
- De bovenstaande termijnen gelden in geval van een overeengekomen pensioen of loonstamrecht alleen in die gevallen waarin de hoogte van de uitkering niet reeds van tevoren vaststaat. De termijnen gelden derhalve niet bij eindloon- of middelloonpensioenen dan wel pensioenen uit een beschikbare-premieregeling waarbij de premie onmiddellijk wordt omgezet in een aanspraak op een uitkering. De termijnen gelden evenmin bij loonstamrechten waarbij de hoogte van de uitkeringen al in de loonstamrechtovereenkomst is overeengekomen.
- De bovenstaande termijnen gelden altijd bij loonstamrechtspaarrekeningen en loonstamrechtbeleggingsrechten, ook als (uiteindelijk) geen stamrecht wordt aangekocht. De reden hiervoor is dat belanghebbenden de termijn kunnen gebruiken om aan de hand van offertes voor een stamrecht te kunnen beslissen of zij een dergelijk stamrecht willen aankopen of dat zij kiezen voor de uitkering van een som in termijnen (artikel 11a, derde en vierde lid, Wet LB (tekst 2013)).
- De bovenstaande termijnen gelden niet als artikel 11a, vijfde lid, Wet LB (tekst 2013), van toepassing is.
- Dit Vraag en Antwoord geldt uitsluitend voor aanspraken waarvan het fiscaal kader in de Wet LB is geregeld.
Let op!
Met ingang van 1 januari 2014 kunnen geen nieuwe loonstamrechten meer ontstaan. Onder een loonstamrecht wordt verstaan een aanspraak op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon als bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, onderdeel g, en 37 Wet LB zoals die op 31 december 2013 luidden, en daarmee gelijkgestelde bedragen als bedoeld in artikel 11a, eerste lid, Wet LB zoals dat op 31 december 2013 luidde. Het overgangsrecht voor op 31 december 2013 bestaande loonstamrechten is opgenomen in artikel 39f Wet LB. Artikel 39f, eerste lid, Wet LB bepaalt dat voor op 31 december 2013 bestaande loonstamrechten de artikelen 10, vijfde lid, onderdelen b en c, 11, eerste lid, onderdeel g, en vierde lid, 11a, 19a, 19b, achtste lid, 32bb, zesde en achtste lid, en 37 Wet LB, zoals die op 31 december 2013 luidden, alsmede de daarop gebaseerde bepalingen, van toepassing blijven. Artikel 39f, tweede lid, Wet LB (tekst 2015) maakt het (in afwijking van het eerste lid) mogelijk het stamrechtvermogen in gedeelten op te nemen. Deze gedeeltelijke opname van het stamrechtvermogen is toegestaan tot aan het moment waarop de stamrechttermijnen uiterlijk in moeten gaan. Daarna dient het stamrecht in termijnen in te gaan.