Vervallen V&A 10-008 Levensloop in grensoverschrijdende situaties d.d. 011121
Vervallen
Dit V&A is vervallen omdat het overgangsrecht voor levensloopregelingen per 1 januari 2022 is geëindigd.
Dit V&A 10-008 behandelt de vraag hoe de belastingheffing verloopt over de uitkeringen uit de levensloopregeling indien het levenslooptegoed gedeeltelijk zonder fiscale aftrek is opgebouwd tijdens een detacheringsperiode in het buitenland.
Vraag
Een werknemer wordt gedetacheerd in het buitenland. Hij geniet loon dat aldaar wordt belast. Hij bouwt een levenslooptegoed op in een levensloopregeling in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB). Die regeling zet hij voort tijdens de detachering. Op het in het buitenland belaste loon worden bijdragen ingehouden die rechtstreeks in zijn levensloopregeling worden gestort. Hij krijgt hiervoor geen aftrek in het buitenland. Na zijn detachering neemt hij op enig moment levensloopverlof.
Hoe verloopt de belastingheffing over de opnamen uit het levenslooptegoed tijdens het levensloopverlof?
Antwoord
De uitkeringen uit de levensloopregeling zijn normaal belast als de werknemer tijdens het verlof in Nederland woont. Er is dus sprake van een economische dubbele heffing. Daarom kan een deel van de levensloopuitkeringen buiten de heffing van loon- en inkomstenbelasting blijven. Het betreft dan het bedrag van de bijdragen aan de levensloopregeling welke tijdens de detachering bij de werknemer op zijn in het buitenland belaste loon zijn ingehouden . De aangewezen manier om de dubbele heffing te voorkómen is de hantering van een saldoregeling. Dat houdt in dat de opnamen uit het levenslooptegoed onbelast worden gelaten tot het moment waarop deze opnamen in totaal uitgaan boven de totale bijdrage van de werknemer waarvoor hij geen aftrek heeft gehad.
Hierna volgen twee voorbeelden waarin het bovenstaande is uitgewerkt. In voorbeeld 1 woont de werknemer tijdens het levensloopverlof in Nederland, in voorbeeld 2 woont hij tijdens het verlof (weer) in het buitenland. Bedragen zijn in de voorbeelden afgerond.
Voorbeeld 1
Gegevens:
Een werknemer heeft een levenslooptegoed dat deels is opgebouwd zonder fiscale faciliteit tijdens een periode van detachering in het buitenland. Hij neemt na terugkeer in Nederland voor 100% (fulltime) levensloopverlof voor een half jaar. Het opgebouwde levenslooptegoed bedraagt op dat moment € 16.000. Hiervan is € 15.000 afkomstig van de verrichte stortingen. € 1.000 is afkomstig van het behaalde rendement. Van de stortingen van in totaal € 15.000 is € 5.000 afkomstig uit de periode van detachering. Het buitenland heeft hiervoor geen fiscale faciliteit verleend. De werknemer neemt tijdens het half jaar levensloopverlof elke maand € 2.667 op uit het levenslooptegoed.
Uitwerking:
Van de maandelijkse opnamen is de eerste opname van € 2.667 volledig vrijgesteld. De tweede opname is vrijgesteld tot een bedrag van € 5.000 -/- € 2.667 = € 2.333. Het restant van € 2.667 -/- € 2.333 = € 334 is belast. Ook alle volgende opnamen uit het levenslooptegoed zijn normaal belast.
Voorbeeld 2
Gegevens:
Dezelfde gegevens als het vorige voorbeeld, maar nu woont de werknemer tijdens het levensloopverlof niet in Nederland.
Uitwerking:
In dit geval kan Nederland slechts een deel van de opnamen uit het levenslooptegoed belasten. Dat deel is gelijk aan het deel van het levenslooptegoed dat kan worden toegerekend aan de dienstjaren in Nederland. Het deel van de opnamen dat is toe te rekenen aan de tijdens de buitenlandse arbeidsperiode in de levensloopregeling gestorte bedragen blijft buiten de Nederlandse belastingheffing. Bij de bovenstaande gegevens wordt van elke termijn € 1.778 belast. Het rendement wordt evenredig toegerekend aan de beide arbeidsperioden.
Deze verdeling kan anders zijn als een belastingverdrag van toepassing is. Als Nederland op grond van een verdrag geen heffingsrecht heeft over de uitkeringen uit de levensloopregeling, blijven alle opnamen volledig buiten de Nederlandse heffing (behoudens een eventueel progressievoorbehoud). Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als het pensioenartikel van het verdrag van toepassing is op de levensloopregeling en de heffing op grond van dit pensioenartikel toekomt aan het woonland.
Andere aspecten
De levensloopverlofkorting (artikel 22ca Wet LB (tekst 2011)) wordt niet verleend over de buitenlandse jaren. Die korting is namelijk gebonden aan het verlenen van de fiscale faciliteit voor het opbouwen van het tegoed in de levensloopregeling. Dit kan anders zijn als men slechts een deel van het jaar zonder fiscale faciliteit heeft deelgenomen aan de levensloopregeling. Als de werknemer in het betreffende jaar ook bedragen heeft gestort in de levensloopregeling waarvoor hij aftrek heeft gehad, bestaat wel recht op de levensloopverlofkorting voor dat jaar. De levensloopverlofkorting kan overigens alleen opgebouwd zijn in de kalenderjaren tot en met 2011.
Het levenslooptegoed blijft in alle gevallen voor de inkomstenbelasting in box 1.
Tot slot
Met ingang van 1 januari 2012 is artikel 19g Wet LB vervallen. Voor op 31 december 2011 bestaande aanspraken ingevolge een levensloopregeling is in artikel 39d Wet LB overgangsrecht opgenomen. De eis dat het levenslooptegoed alleen mag worden opgenomen ten behoeve van loon tijdens een verlofperiode wordt door het overgangsrecht niet van overeenkomstige toepassing verklaard. De werknemer is vanaf 1 januari 2012 dus vrij om te bepalen wanneer, in welke mate en met welk doel hij het levenslooptegoed opneemt. Het niet opgenomen levenslooptegoed wordt op de dag voordat de werknemer de AOW-leeftijd bereikt, maar uiterlijk op de dag voorafgaand aan het ingaan van de uitkeringen van het ouderdomspensioen aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking van de werknemer. Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op situaties waarin het levenslooptegoed buiten een periode van levensloopverlof wordt opgenomen.
Let op!
Volgens het per 1 januari 2021 aangepaste overgangsrecht voor levensloopregelingen is op 1 november 2021 de waarde in het economisch verkeer van de nog aanwezige levensloopaanspraak, zonder toepassing van de standaardloonheffingskorting, aangemerkt als loon uit tegenwoordige arbeid van de (gewezen) werknemer. Indien de (gewezen) werknemer op 1 januari 2021 61 jaar of ouder was, is de aanspraak echter aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. De uitvoerder van de levensloopregeling is ter zake van dat loon aangewezen als inhoudingsplichtige.
Nu levensloopaanspraken conform het bovenstaande zijn aangemerkt als loon, is het overgangsrecht van artikel 39d Wet LB, en daarmee de inhoud van dit V&A, feitelijk niet meer relevant. Formeel vervalt artikel 39d Wet LB per 1 januari 2022 (zie artikel VIIb van het Belastingplan 2012). Per die datum zal dit V&A ook vervallen.