V&A 11-023 Beperkte pensioenopbouw in een eindloonregeling in de laatste 5 jaar vóór de pensioeningangsdatum; uitstel van de pensioeningangsdatum
Dit V&A 11-023 behandelt de vraag wat de invloed is van uitstel van de pensioeningangsdatum op de volgens artikel 10b, eerste lid, UBLB (tekst 30 juni 2023) geldende beperking om in een eindloonregeling rekening te houden met loonstijgingen in de periode van 5 jaar direct voorafgaande aan de in de pensioenregeling vastgestelde pensioeningangsdatum.
Let op!
De inhoud van dit V&A is van toepassing op pensioenaanspraken en pensioenregelingen die vallen onder het overgangsrecht van artikel 38b, eerste lid, respectievelijk van artikel 38q van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB). De inhoud van dit V&A is niet van toepassing op aanspraken ingevolge een pensioenregeling die voldoet aan het nieuwe fiscale pensioenkader van de Wet toekomst pensioenen (WTP).
Per 1 juli 2023 is de WTP in werking getreden. Het fiscale pensioenkader, zoals dat gold tot 1 juli 2023 (oude fiscale pensioenkader), blijft van toepassing op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd tot aan het moment dat een pensioenregeling wordt aangepast aan de WTP, mits deze aanspraken niet zijn omgezet in aanspraken ingevolge een premieovereenkomst als bedoeld in artikel 10 van de Pensioenwet (PW) of artikel 28 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb). Dit volgt uit artikel 38b, eerste en tweede lid, Wet LB.
Voor de aanpassing van een pensioenregeling aan het nieuwe fiscale en civiele pensioenkader geldt een transitieperiode. Dit is geregeld in artikel 38q Wet LB respectievelijk artikel 220i PW en artikel 214g Wvb. Tijdens de transitieperiode mag pensioenopbouw blijven plaatsvinden met toepassing van het oude fiscale pensioenkader.
Vraag
Artikel 10b, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (UBLB) (tekst 30 juni 2023) beperkt de mogelijkheden om in een eindloonregeling rekening te houden met loonstijgingen in de periode die aanvangt 5 jaren direct voorafgaande aan de in de pensioenregeling vastgestelde pensioeningangsdatum. Hoe moet de periode van beperking worden opgevat als de betreffende pensioeningangsdatum wordt uitgesteld?
Antwoord
Voor de beantwoording van de vraag is van belang op welk moment de pensioeningangsdatum wordt uitgesteld en op welke wijze dat gebeurt. Er kunnen zich verschillende varianten voordoen. Deze worden behandeld aan de hand van de volgende voorbeelden.
Voorbeeld 1.
De pensioenregeling wordt gewijzigd. De ingangsdatum (richtdatum) in de regeling wordt veranderd van 67 jaar in 68 jaar. De pensioengerechtigde is op het moment van de wijziging 59 jaar.
Uitwerking
In dit geval vangt de periode van beperkte pensioenopbouw aan 5 jaren voorafgaande aan de nieuwe pensioeningangsdatum van 68 jaar.
Voorbeeld 2.
De pensioenregeling wordt niet gewijzigd. In de regeling bestaat de mogelijkheid om de vastgestelde ingangsdatum uit te stellen. Werkgever en werknemer komen overeen de feitelijke datum uit te stellen van 67 jaar naar 68 jaar. De pensioengerechtigde is op dat moment 61 jaar.
Uitwerking
Het begin van de periode van beperking ondergaat in dit geval geen wijziging als gevolg van het uitstel. De in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum blijft immers ongewijzigd. De begindatum van de periode blijft de 62e verjaardag. De beperking van de pensioenopbouw blijft doorlopen totdat het pensioen feitelijk ingaat. Artikel 10b, eerste lid, UBLB (tekst 30 juni 2023) noemt immers geen einddatum voor toepassing van de beperking.
Opmerking
In een aantal gevallen zijn de gevolgen van het wijzigen van de pensioenregeling (hiervoor bij voorbeeld 1) feitelijk gelijk aan die van het uitstellen van de ingangsdatum van de pensioenuitkeringen (hiervoor bij voorbeeld 2). Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen indien er na het aanpassen van de pensioeningangsdatum in de regeling geen pensioenopbouw meer plaatsvindt. In dat geval moet op basis van een fiscaalrechtelijke kwalificatie van de feiten worden beoordeeld of er sprake is van het wijzigen van de pensioenregeling of van het uitstellen van de ingangsdatum van de pensioenuitkeringen. De uitkomsten van die beoordeling bepalen de aanvang van de periode van beperking op grond van artikel 10b, eerste lid, UBLB (tekst 30 juni 2023).
Voorbeeld 3.
De pensioenregeling wordt gewijzigd. De ingangsdatum in de regeling wordt veranderd van 67 jaar in 68 jaar. De pensioengerechtigde is op het moment van de wijziging 63 jaar.
Uitwerking
In dit geval loopt de periode van beperkte pensioenopbouw al op het moment van wijziging van de regeling. Deze periode blijft doorlopen totdat het pensioen feitelijk ingaat. Artikel 10b, eerste lid, UBLB (tekst 30 juni 2023) noemt immers geen einddatum voor toepassing van de beperking. Er is geen reden voor enige onderbreking of opschorting van de beperking.
Voorbeeld 4.
De pensioenregeling wordt niet gewijzigd. In de regeling bestaat de mogelijkheid om de vastgestelde ingangsdatum uit te stellen. Werkgever en werknemer komen overeen de feitelijke datum uit te stellen van 67 jaar naar 68 jaar. De pensioengerechtigde is op dat moment 63 jaar.
Uitwerking
In dit geval loopt de periode van beperkte pensioenopbouw al op het moment van uitstel. Deze periode blijft doorlopen totdat het pensioen feitelijk ingaat. Artikel 10b, eerste lid, UBLB (tekst 30 juni 2023) noemt immers geen einddatum voor toepassing van de beperking.
Conclusie
De periode van beperking van de pensioenopbouw wordt verlengd met de periode van uitstel van de pensioeningangsdatum. Dat is alleen anders als de pensioeningangsdatum (richtdatum) in de pensioenregeling wordt uitgesteld voordat de periode van beperking is ingegaan.