Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

V&A 18-008 Vaste indexatie

Dit V&A 18-008 behandelt de vraag hoe een vaste indexatie van pensioen vormgegeven kan worden.

Let op!  Let op!

De inhoud van dit V&A is van toepassing op pensioenaanspraken en pensioenregelingen die vallen onder het overgangsrecht van artikel 38b, eerste lid, respectievelijk van artikel 38q van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB). De inhoud van dit V&A is niet van toepassing op aanspraken ingevolge een pensioenregeling die voldoet aan het nieuwe fiscale pensioenkader van de Wet toekomst pensioenen (WTP).

Per 1 juli 2023 is de WTP in werking getreden. Het fiscale pensioenkader, zoals dat gold tot 1 juli 2023 (oude fiscale pensioenkader), blijft van toepassing op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd tot aan het moment dat een pensioenregeling wordt aangepast aan de WTP, mits deze aanspraken niet zijn omgezet in aanspraken ingevolge een premieovereenkomst als bedoeld in artikel 10 van de Pensioenwet (PW) of artikel 28 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb). Dit volgt uit artikel 38b, eerste en tweede lid, Wet LB.

Voor de aanpassing van een pensioenregeling aan het nieuwe fiscale en civiele pensioenkader geldt een transitieperiode. Dit is geregeld in artikel 38q Wet LB respectievelijk artikel 220i PW en artikel 214g Wvb. Tijdens de transitieperiode mag pensioenopbouw blijven plaatsvinden met toepassing van het oude fiscale pensioenkader.

Vraag

Op grond van artikel 18d, eerste lid, onderdeel a, Wet LB (tekst 30 juni 2023) kunnen een ouderdomspensioen, een partnerpensioen en een wezenpensioen de maxima van de artikelen 18a, 18b en 18c Wet LB (tekst 30 juni 2023) overstijgen voor zover dat het gevolg is van het aanpassen van het pensioen aan loon- of prijsontwikkelingen (indexatie).

In de Handreiking indexatie van pensioenen (versie 18 april 2007) is naast de mogelijkheid van indexatie op basis van de opgetreden loon- of prijsontwikkeling ook de mogelijkheid van een vaste indexatie genoemd. In onderdeel 2.3 van de handreiking staat hierover het volgende geschreven: 

De wettekst biedt ruimte voor een vaste na-indexatie zolang deze een redelijke benadering is van de loon- of prijsindexatie (zie artikel 18d, eerste lid, onderdeel a, van de Wet LB (tekst 30 juni 2023). Uit een lange reeks inflatiecijfers over de jaren heen is af te leiden dat een vaste indexatie niet hoger kan zijn dan 3%.

Op welke wijze kan een vaste indexatie vormgegeven worden?

Antwoord

Algemeen

Het toezeggen van een vaste indexatie is alleen toegestaan als deze vaste indexatie een redelijke benadering is van de loon- of prijsindexatie over een reeks van toekomstige jaren. Een vaste indexatie kan dus alleen worden toegezegd over een reeks van jaren en kan alleen worden toegezegd voor toekomstige jaren. Hierbij geldt voorts nog het volgende:

  • Een vaste indexatie kan alleen dienen als maatstaf voor de bepaling van een inhaalindexatie over vroegere jaren, indien die vaste indexatie in de periode waarover inhaal plaatsvindt al in de pensioenregeling was opgenomen als (nagestreefde) indexatie (zie ook V&A 16-001);
  • Een vaste indexatie kan niet eenmalig of over enige (toekomstige) jaren worden toegezegd om een overschot, liquidatiesaldo of indexatiedepot e.d. van een pensioenfonds of pensioenpolis te verdelen.

(On)Voorwaardelijke indexatie

Een vaste indexatie wil niet zeggen dat deze vaste indexatie ook onvoorwaardelijk moet worden toegezegd. Een vaste indexatie kan ook voorwaardelijk zijn. Een voorwaardelijke vaste indexatie is mogelijk onder de voorwaarde dat de vaste indexatie alleen wordt verstrekt als de financiële middelen van het pensioenfonds daarvoor voldoende zijn.

Een voorwaardelijke vaste indexatie die niet alleen afhankelijk is van de beschikbare financiële middelen, maar ook nog van (een) andere voorwaarde(n), bijvoorbeeld een daartoe strekkend afzonderlijk besluit van de werkgever of het pensioenfondsbestuur, is fiscaal niet toegestaan. Een (vaste) indexatie die afhankelijk is van een daartoe strekkend besluit van de werkgever of het pensioenfondsbestuur wordt feitelijk jaarlijks vastgesteld en is daarom fiscaal gemaximeerd tot de daadwerkelijk opgetreden loon- of prijsontwikkeling.

Indexatie opgebouwde pensioenaanspraken na inwerkingtreden nieuw fiscaal pensioenkader

Na het inwerkingtreden van de WTP blijft indexatie mogelijk voor pensioenaanspraken waarop het overgangsrecht van artikel 38b, eerste lid, Wet LB van toepassing is en voor pensioenaanspraken die zijn opgebouwd met toepassing van het overgangsrecht van artikel 38q Wet LB. Voorwaarde is wel dat de indexatie is toegezegd voordat het nieuwe fiscale pensioenkader van toepassing wordt voor de pensioenregeling van de werknemer. Het recht op indexatie wordt dan geacht deel uit te maken van de eerder opgebouwde aanspraken. De bijdragen voor deze indexeringen van de eerder opgebouwde aanspraken vallen niet onder de premiegrens van artikel 18a, eerste lid, Wet LB (zie Memorie van toelichting Wet toekomst pensioenen, kamerstukken 36067, nr. 3, p. 438).

Na het omzetten van de eerder opgebouwde pensioenaanspraken naar aanspraken ingevolge een premieovereenkomst als bedoeld in artikel 10 PW of artikel 28 Wvb is het niet meer mogelijk om de in dit V&A 18-008 omschreven vaste indexatie toe te passen. Het overgangsrecht van artikel 38b, eerste lid, Wet LB is dan immers niet meer van toepassing voor de eerder opgebouwde pensioenaanspraken.

Deel deze pagina

Op deze pagina