V&A 19-005 Opschorten ingang uitkering ODV-termijnen aan erfgenamen
Publicatiedatum 01-01-2020
Dit V&A 19-005 behandelt de vraag of het mogelijk is om de ingang van de uitkeringen van de ODV-termijnen aan de erfgenamen op te schorten, tot het moment dat de erfgenamen bekend zijn.
Inleiding
In artikel 38p van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) zijn de fiscale voorwaarden opgenomen voor de uitvoering van een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting (ODV). In het tweede en derde lid van artikel 38p Wet LB is bepaald wat er met de ODV moet gebeuren, wanneer de ODV-gerechtigde overlijdt.
Overlijdt de ODV-gerechtigde (gewezen) werknemer voordat de ODV-termijnen zijn ingegaan, dan gaat het recht op de ODV-termijnen over op de erfgenamen (natuurlijke personen). De ODV-termijnen moeten in dat geval binnen twaalf maanden na het overlijden van de (gewezen) werknemer ingaan. Dit is geregeld in artikel 38p, tweede lid, onderdeel b, Wet LB.
Als de genieter van de ODV-termijnen overlijdt terwijl deze termijnen al zijn ingegaan, dan gaat het recht op de resterende ODV-termijnen per direct over op diens erfgenamen (natuurlijke personen). Dit volgt uit artikel 38p, derde lid, Wet LB.
Vraag
Een dga heeft een in eigen beheer verzekerde pensioenaanspraak omgezet in een ODV. De tot de ODV-termijnen gerechtigde dga overlijdt. Het is op dat moment nog niet mogelijk vast te stellen welke personen als erfgenaam recht krijgen op de toekomstige ODV-termijnen (bijvoorbeeld omdat de in het testament genoemde erfgenamen gedeeltelijk niet traceerbaar zijn of omdat nog niet duidelijk is welke erfgenamen de erfenis zullen aanvaarden).
Is het mogelijk om de wettelijke ingang van de uitkeringen van de ODV-termijnen aan de erfgenamen op te schorten tot het moment dat de erfgenamen bekend zijn?
Maakt het voor het opschorten van de ingang van de uitkeringen aan de erfgenamen uit of de ODV-termijnen al waren ingegaan ten tijde van het overlijden van de ODV-gerechtigde?
Antwoord
Bij overlijden van een ODV-gerechtigde kan de ingang van de uitkeringen van de ODV-termijnen worden opgeschort tot het moment dat de erfgenamen die recht krijgen op de toekomstige ODV-termijnen bekend zijn. Direct daarna dienen de uitkeringen van de ODV-termijnen (weer) aan te vangen en moeten de opgeschorte uitkeringen in één keer worden uitgekeerd aan de rechthebbende erfgenamen.
In de situatie dat de ODV-termijnen nog niet zijn ingegaan op het moment dat de ODV-gerechtigde (gewezen) werknemer overlijdt, is pas sprake van het opschorten van de uitkeringen na het verstrijken van de twaalf-maandsperiode na het overlijden (zie artikel 38p, tweede lid, onderdeel b, Wet LB). In dat geval ziet de eenmalige uitkering van de opgeschorte uitkeringen dus op de na het verstrijken van de twaalf-maandsperiode nog niet uitgekeerde ODV-termijnen.
Overlijdt de genieter van de ODV-termijnen terwijl de ODV-termijnen al zijn ingegaan, dan ziet de eenmalige uitkering van de opgeschorte uitkeringen op de nog niet uitgekeerde ODV-termijnen na het overlijden.
Zie V&A 19-006 voor de overgang van het recht op de resterende ODV-termijnen bij overlijden van de ODV-gerechtigde tijdens de uitkeringsfase van de ODV.