V&A 23-001 Omvang RVU-drempelvrijstelling afhankelijk van uitbetaling (eerste) RVU-uitkering
Publicatiedatum 28-06-2023
Dit V&A 23-001 behandelt de vraag wat de invloed is van het moment waarop de (eerste) RVU-uitkering wordt uitbetaald op de omvang van de tijdelijke RVU-drempelvrijstelling van artikel 32ba, zevende lid, Wet LB.
Vraag
Een werknemer maakt gebruik van een door de werkgever aangeboden Regeling voor vervroegde uittreding (RVU) als bedoeld in artikel 32ba, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB). Met de werknemer zijn afspraken gemaakt over de duur van de RVU-periode en de omvang van de RVU-uitkeringen. Volgens de afspraken vangt de RVU-periode aan op 1 april 2023 en eindigt deze periode op het moment dat deze werknemer de AOW-leeftijd bereikt (15 juni 2023). De RVU-uitkering wordt uitbetaald op de reguliere verloningsdatum van de werkgever (de 25ste dag van de maand) en bedraagt in april en mei € 1.800 per maand en € 900 voor de maand juni.
De eerste RVU-uitkering wordt uitbetaald op 25 april 2023. Deze RVU-uitkering is niet eerder verrekend, ter beschikking gesteld of rentedragend geworden. De tweede RVU-uitkering wordt uitbetaald op 25 mei 2023 en de derde en laatste RVU-uitkering wordt uitbetaald op 25 juni 2023.
Wat is de omvang van de RVU-drempelvrijstelling?
Antwoord
De omvang van de RVU-drempelvrijstelling hangt af van het op hele maanden naar boven afgeronde aantal maanden tussen de eerste RVU-uitkering en het bereiken van de AOW-leeftijd van de werknemer. Hierbij wordt aangesloten bij de feitelijke datum waarop die eerste uitkering gedaan wordt en niet bij het tijdvak waarop die uitkering ziet.
In het voorbeeld van de vraag betekent dit dat voor de omvang van de RVU-drempelvrijstelling een periode van twee maanden meetelt: de periode van 25 april 2023 (uitbetalen eerste RVU-uitkering) tot 15 juni 2023 (bereiken AOW-leeftijd) op hele maanden naar boven afgerond. De omvang van de RVU-drempelvrijstelling bedraagt dus € 4.074 (€ 2.037 per maand x 2 maanden). Dit is lager dan het gezamenlijke bedrag van de RVU-uitkeringen ad. € 4.500, waar de werknemer volgens de RVU recht op heeft. De laatste RVU-uitkering valt daarom niet volledig onder de RVU-drempelvrijstelling. De werkgever is op grond van artikel 32ba, eerste lid, Wet LB over een deel van de laatste RVU-uitkering ad. € 426 een pseudo-eindheffing verschuldigd van 52%.
Toelichting
In artikel 32ba, zevende lid, Wet LB is bepaald dat de RVU-drempelvrijstelling van toepassing is voor zover de regeling voorziet in een of meer uitkeringen in de periode van 36 maanden vóór het bereiken van de AOW-leeftijd, die in totaal niet hoger zijn dan een bedrag van € 2.037 (2023) vermenigvuldigd met het op hele maanden naar boven afgeronde aantal maanden tussen de eerste uitkering in die periode en het bereiken van de AOW-leeftijd.
Voor het bepalen van de omvang van de RVU-drempelvrijstelling is dus het moment van betaling (eerste uitkering) relevant. De periode tussen de eerste RVU-uitkering van 25 april 2023 en het bereiken van de AOW-leeftijd op 15 juni 2023 is gelijk aan 1 maand en 21 dagen. Deze periode mag naar boven op hele maanden worden afgerond. Voor de omvang van de RVU-drempelvrijstelling is in het voorbeeld dus een periode van twee maanden relevant. Zie V&A 21-006 voor meer informatie over deze afronding voor het vaststellen van het aantal maanden voor de omvang RVU-drempelvrijstelling.
De omvang van de RVU-drempelvrijstelling bedraagt in dit geval dus € 4.074 (€ 2.037 per maand x 2 maanden). Bij iedere uitbetaling van een RVU-uitkering moet steeds cumulatief worden getoetst of het bedrag van de totale omvang van de RVU-drempelvrijstelling niet wordt overschreden. In het voorbeeld van de vraag blijft het totaal van de eerste twee RVU-uitkeringen (€ 3.600) onder het bedrag van de RVU-drempelvrijstelling van € 4.074. Na de eerste twee RVU-uitkeringen resteert nog een RVU-drempelvrijstelling van € 474. Bij de uitbetaling van de derde en laatste RVU-uitkering van € 900 kan daarom nog slechts € 474 aan RVU-drempelvrijstelling benut worden. Over een bedrag van € 426 is de werkgever een pseudo-eindheffing van 52% verschuldigd.