V&A 23-004 Imputatie op kapitaalbasis opgebouwd partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum
Dit V&A 23-004 behandelt de vraag of een vóór de inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen op kapitaalbasis opgebouwd partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum, van invloed is op de fiscale ruimte voor een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum.
Vraag
Volgens artikel 18b van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) is mag een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum niet meer mag bedragen dan 50% van het laatstgenoten pensioengevend loon en kan dit pensioen alleen op risicobasis kan worden verzekerd.
Het is mogelijk dat een werknemer vóór de inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen (WTP) op kapitaalbasis een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum heeft opgebouwd. Vermindert een dergelijk op kapitaalbasis opgebouwd partnerpensioen de fiscale ruimte voor een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum van 50% van het laatstgenoten pensioengevend loon als bedoeld in artikel 18b, eerste lid, Wet LB?
Antwoord
Nee, een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum, dat vóór de invoering van de WTP op kapitaalbasis is opgebouwd, vermindert niet de fiscale ruimte voor een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum van 50% van het laatstgenoten pensioengevend loon als bedoeld in artikel 18b, eerste lid, Wet LB.
Op grond van artikel 38b, eerste lid, Wet LB blijft het fiscale pensioenkader zoals dat gold vóór de invoering van de WTP (oude fiscale pensioenkader) van toepassing op aanspraken die zijn opgebouwd met toepassing van dat kader. Het eerder op kapitaalbasis opgebouwde partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum wordt fiscaal dus gerespecteerd. Daarnaast biedt artikel 18b, eerste lid, Wet LB fiscale ruimte om een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum toe te kennen van maximaal 50% van het laatstgenoten pensioengevend loon.
Het eerste lid van artikel 38b Wet LB geldt niet wanneer pensioenaanspraken die met toepassing van het oude fiscale pensioenkader zijn opgebouwd, zijn omgezet in aanspraken waarop het fiscale pensioenkader van de WTP van toepassing is. Dit volgt uit artikel 38b, tweede lid, Wet LB. Verder is in artikel 38b, derde lid, Wet LB bepaald dat artikel 38b, eerste lid, Wet LB grotendeels niet geldt ingeval de pensioenaanspraken zijn verzekerd bij een eigenbeheerlichaam.
Ingeval artikel 38b, eerste lid, Wet LB niet van toepassing is, bestaat wel de mogelijkheid om het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum, dat met toepassing van het oude fiscale pensioenkader op kapitaalbasis is opgebouwd, uit te ruilen voor een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum in de zin van artikel 18b Wet LB of een wezenpensioen in de zin van artikel 18c Wet LB. In artikel 18d, vijfde lid, Wet LB is bepaald dat de maxima voor een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en een wezenpensioen van de artikelen 18b en 18c Wet LB kunnen worden overschreden voor zover dat het gevolg is van een dergelijke ruil van pensioensoorten.