Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

V&A 23-007 Voorwaarden overgangsrecht progressieve premies

Dit V&A 23-007 behandelt voor enkele specifieke situaties de vraag of het overgangsrecht voor progressieve premies van artikel 38r Wet LB van toepassing kan zijn.

Inleiding

Na de inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen (WTP) is de hoofdregel dat pensioenopbouw plaatsvindt in een premieovereenkomst op basis van een vaste, leeftijdsonafhankelijke premie. In artikel 38r van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) is onder voorwaarden echter overgangsrecht opgenomen voor op 30 juni 2023 bestaande pensioenregelingen met pensioenopbouw in een premieovereenkomst met een progressieve premiestaffel of in een bij een verzekeraar ondergebrachte uitkeringsovereenkomst met een met de leeftijd oplopend premiepercentage. Beide soorten regelingen worden hierna aangeduid als een pensioenregeling met progressieve premies.

Om gebruik te kunnen maken van het overgangsrecht van artikel 38r Wet LB moet worden voldaan aan de voorwaarden van artikel 220e, eerste lid, onderdelen a en b, van de Pensioenwet (PW) of artikel 214d, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb). Wordt hier aan voldaan, dan kan de pensioenopbouw op basis van progressieve premies worden voortgezet tot ten hoogste de in het eerste lid van artikel 38r Wet LB opgenomen progressieve premiestaffel.

Vraag

Is het overgangsrecht voor pensioenregelingen met progressieve premies van artikel 38r Wet LB in onderstaande drie situaties van toepassing? Zo ja, onder welke voorwaarden?

Het gaat steeds om pensioenregelingen die reeds bestonden op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de WTP, derhalve 30 juni 2023.

  1. Er is sprake van een premieregeling met een basisdeel voor alle deelnemende werknemers (deelnemers) op basis van een vlakke, leeftijdsonafhankelijke premie en een vrijwillig bijspaardeel op basis van een progressieve premiestaffel. Beide delen zijn ondergebracht bij dezelfde pensioenuitvoerder.
  2. Er is sprake van een pensioenregeling met een basisdeel waarin pensioen wordt opgebouwd tot aan een maximum salaris en een excedentdeel waarin pensioen wordt opgebouwd vanaf het maximum salaris van het basisdeel. Het basisdeel wordt uitgevoerd door een bedrijfstakpensioenfonds (BPF) en kent een vlakke leeftijdsonafhankelijke premie. Het excedentdeel wordt uitgevoerd door een verzekeraar en kent een progressieve premie.
  3. Er is sprake van een pensioenregeling op basis van progressieve premies. Op de dag voordat voor nieuwe deelnemers een WTP-pensioenregeling met een vlakke, leeftijdsonafhankelijke premie wordt ingevoerd, zit een werknemer nog in de wachttijd (heeft de minimale toetredingsleeftijd nog niet bereikt) of drempelperiode van de pensioenregeling met progressieve premies.

Antwoord

Om gebruik te kunnen maken van het overgangsrecht voor pensioenregelingen met progressieve premies van artikel 38r Wet LB moet onder meer voldaan worden aan de voorwaarden van artikel 220e, eerste lid, onderdelen a en b, PW of artikel 214d, eerste lid, onderdelen a en b, Wvb. Dit zijn beide civiele pensioenbepalingen waarvoor het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) verantwoordelijk is. Het toezicht op de uitvoering is voorbehouden aan De Nederlandsche Bank.

Fiscaal zijn deze civiele voorwaarden echter ook relevant, omdat het fiscale overgangsrecht van artikel 38r Wet LB hiernaar verwijst. Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen heeft nagevraagd bij SZW hoe deze civiele pensioenbepalingen moeten worden uitgelegd in de drie situaties van de vraag. Fiscaal volgt de Belastingdienst deze uitleg van de betreffende civiele pensioenbepalingen.

Situatie 1:

Er is sprake van een premieregeling met een basisdeel voor alle deelnemers op basis van een vlakke, leeftijdsonafhankelijke premie en een vrijwillig bijspaardeel op basis van een progressieve premiestaffel. Beide delen zijn ondergebracht bij dezelfde pensioenuitvoerder.

In deze situatie is het overgangsrecht van artikel 38r Wet LB van toepassing. Deze premieregeling kwalificeert als een pensioenregeling met een progressieve premie. Dit geldt óók voor de werknemer die alleen deelneemt aan de basisregeling en (nog) geen pensioen opbouwt in het vrijwillige bijspaardeel. Het gaat hier civielrechtelijk namelijk om één pensioenregeling waarbinnen de deelnemer al opbouwt in het basisdeel.

Situatie 2:

Er is sprake van een pensioenregeling met een basisdeel waarin pensioen wordt opgebouwd tot aan een maximum salaris en een excedentdeel waarin pensioen wordt opgebouwd vanaf het maximum salaris van het basisdeel. Het basisdeel wordt uitgevoerd door een BPF en kent een vlakke leeftijdsonafhankelijke premie. Het excedentdeel wordt uitgevoerd door een verzekeraar en kent een progressieve premie.

In deze situatie is het overgangsrecht van artikel 38r Wet LB alleen van toepassing voor de werknemers die op de dag voordat voor nieuwe deelnemers een WTP-pensioenregeling met een vlakke, leeftijdsonafhankelijke premie wordt ingevoerd al daadwerkelijk pensioen opbouwden in het verzekerde excedentdeel van de pensioenregeling. Het overgangsrecht is dus ook van toepassing op nieuwe deelnemers die pensioen gaan opbouwen na 30 juni 2023, maar voordat een WTP-pensioenregeling met een vlakke, leeftijdsonafhankelijke premie is ingevoerd. Voor de toepassing van artikel 220e PW wordt de door de verzekeraar uitgevoerde excedentregeling namelijk gezien als een afzonderlijke regeling. Voor die werknemers beperkt het overgangsrecht van artikel 38r Wet LB zich uiteraard tot de pensioenopbouw in het excedentdeel van de pensioenregeling.

De werknemers die bij het invoeren van de WTP-pensioenregeling voor nieuwe deelnemers nog geen pensioen opbouwden in het  excedentdeel van de regeling voldoen niet aan de voorwaarden van artikel 220e PW en kunnen dus ook geen gebruik maken van het overgangsrecht van artikel 38r Wet LB.

Situatie 3:

Er is sprake van een pensioenregeling op basis van progressieve premies. Op de dag voordat voor nieuwe deelnemers een pensioenregeling met een vlakke, leeftijdsonafhankelijke premie wordt ingevoerd, zit een werknemer nog in een wachttijd (heeft de minimale toetredingsleeftijd nog niet bereikt)  of drempelperiode van de pensioenregeling met progressieve premies.

Voor deze werknemer was er op de dag voordat voor nieuwe deelnemers een WTP-pensioenregeling met een vlakke, leeftijdsonafhankelijke premie wordt ingevoerd geen sprake van het daadwerkelijk opbouwen van pensioen in een pensioenregeling op basis van progressieve premies. Er wordt dan dus niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 220e PW, dan wel artikel 214d Wvb. Het overgangsrecht van artikel 38r Wet LB is daarom niet van toepassing voor deze werknemer.

Deel deze pagina

Op deze pagina