Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

V&A 24-001 Pensioenopbouw over diensttijd bij een vorige werkgever op basis van artikel 10a, eerste lid, onderdeel e, UBLB

Dit V&A 24-001 behandelt de vraag in welke gevallen pensioenopbouw mogelijk is over diensttijd bij een vorige werkgever op basis van artikel 10a, eerste lid, onderdeel e, UBLB.

Vraag

In welke gevallen is pensioenopbouw mogelijk over diensttijd bij een vorige werkgever op basis van artikel 10a, eerste lid, onderdeel e, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (UBLB)?

Antwoord

Algemeen

Artikel 10a, eerste lid, onderdeel e, UBLB biedt de mogelijkheid om pensioenrechten op te bouwen over de diensttijd van de werknemer bij een vorige werkgever. Voorwaarde is dat de werknemer door middel van een pensioenovereenkomst met die vorige werkgever over de betreffende dienstjaren bij de vorige werkgever een werknemerspensioen heeft opgebouwd. Voorts moet het pensioenkapitaal uit die vorige regeling zijn overgedragen aan de pensioenuitvoerder van de huidige werkgever via een waardeoverdracht als bedoeld in de artikelen 70a, 71, 74, 75, 85 tot en met 88 en 91 van de Pensioenwet (PW). Onder het begrip waardeoverdracht valt volgens artikel 1 van de PW iedere handeling waarbij de waarde van pensioenaanspraken of –rechten wordt aangewend voor andere pensioenaanspraken of –rechten bij dezelfde of bij een andere pensioenuitvoerder, dan wel gelijke aanspraken of rechten bij een andere pensioenuitvoerder.

Interne en feitelijke waardeoverdrachten

Uit de toelichting op artikel 10a, eerste lid, onderdeel e, UBLB kan worden afgeleid dat een waardeoverdracht van pensioenkapitaal ook aanwezig wordt geacht voor zover de pensioenuitvoerder van het door de huidige werkgever toegekende werknemerspensioen ook de uitvoerder is van het in de voorgaande dienstbetrekking opgebouwde pensioen. In de praktijk heet dit een interne waardeoverdracht. Waardeoverdrachten waarbij kapitaal daadwerkelijk van de ene uitvoerder naar de andere wordt overgedragen, worden hierna aangeduid als feitelijke overdrachten.

Een interne waardeoverdracht kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een wisseling van dienstbetrekking binnen concernverband. De pensioenregelingen van de verschillende werkgevers binnen een concern zijn dan vaak gelijk en worden verzekerd bij dezelfde pensioenuitvoerder.

Om misverstanden te voorkomen wordt opgemerkt dat de besluitgever bij interne waardeoverdrachten uitsluitend het oog had op werknemerspensioenen en niet op beroepspensioenen. Zie hierna onder ‘Beroepspensioenen’.

Reserveringsruimte pensioen over diensttijd bij vorige werkgever

In het fiscale pensioenkader van de WTP kan de in eerdere dienstjaren niet benutte fiscale pensioenruimte later alsnog worden gebruikt. Het fiscale pensioenkader biedt in artikel 18a, tiende lid en artikel 38r, vierde lid, Wet LB een reserveringsruimte voor de in een eerder jaar niet benutte fiscale premieruimte. De reserveringsruimte over diensttijd bij een vorige werkgever kan ook worden benut in de pensioenregeling van een nieuwe werkgever.

Op grond van artikel 38t, eerste en tweede lid, Wet LB geldt deze reserveringsruimte echter alleen voor dienstjaren, waarin pensioenopbouw heeft plaatsgevonden met toepassing van het fiscale pensioenkader van de WTP. Inhaal en inkoop van niet benutte fiscale ruimte is niet meer mogelijk voor dienstjaren waarin pensioen is opgebouwd met toepassing van het fiscale pensioenkader zoals dat gold tot het inwerkingtreden van de WTP. Dit betreft dus dienstjaren vóór 1 juli 2023 en dienstjaren waarin gebruik is gemaakt van het overgangsrecht van artikel 38q Wet LB.

Beroepspensioenen

In de praktijk komt het ook voor dat een werknemer niet of niet alleen een werknemerspensioen heeft opgebouwd bij een vorige werkgever, maar wel of ook een beroepspensioen bij een beroepspensioenfonds waaraan hij verplicht deelneemt. Als de werknemer de deelneming aan dat fonds beëindigt, bijvoorbeeld door het staken van de beroepsbeoefening, en hij daarna in dienst treedt bij een andere werkgever kan hij onder voorwaarden het kapitaal van het beroepspensioenfonds laten overdragen aan de uitvoerder van de werknemerspensioenregeling bij zijn nieuwe werkgever. Een redelijke wetsuitleg brengt met zich mede dat een dergelijke feitelijke waardeoverdracht ook valt onder artikel 10a, eerste lid, onderdeel e, UBLB. Het moet daarbij gaan om een waardeoverdracht als bedoeld in de artikelen 81a, 82, 85, 86, 93 tot en met 96 en 99 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Hierbij gelden de volgende kanttekeningen:

  • Het artikel is slechts van toepassing voor zover het overgedragen kapitaal is opgebouwd in de periode dat de voormalige beroepsbeoefenaar werknemer was gedurende de deelname in het beroepspensioenfonds. Het is evenwel niet noodzakelijk dat hij in die voorgaande dienstbetrekking naast het beroepspensioen een aanvullend werknemerspensioen opbouwde.
  • Perioden waarin de voormalige beroepsbeoefenaar werkzaam was als zelfstandige tellen niet mee als diensttijd. Het bij de pensioenuitvoerder van de huidige werkgever inkomende pensioenkapitaal dat correspondeert met deze ‘zelfstandige periode’ dient in de regeling te worden behandeld als een excedentrecht. De regels van de Wet LB staan niet toe dat voor dit kapitaal pensioengevende diensttijd in de nieuwe regeling wordt toegekend.
  • Uiteraard kan in deze gevallen geen sprake zijn van een interne waardeoverdracht van het beroepspensioenkapitaal, omdat het beroepspensioen dat is opgebouwd vóór de indiensttreding bij de huidige werkgever geen werknemerspensioen was. Het kapitaal kan zich dus niet reeds bevinden bij de pensioenuitvoerder van de huidige werkgever. Er zal bij toepassing van artikel 10a, eerste lid, onderdeel e, UBLB op beroepspensioenen daarom altijd een feitelijke overdracht van het beroepspensioenkapitaal moeten plaatsvinden. Daarvoor is – zoals gezegd – onder meer nodig dat de deelneming aan het beroepspensioenfonds wordt beëindigd. Een beroepsbeoefenaar die geen werknemerspensioen opbouwt en die van de ene dienstbetrekking overgaat naar een andere terwijl hij deelnemer blijft in de beroepspensioenregeling kan dus geen beroep doen op het artikel. Heeft hij evenwel in de oude dienstbetrekking wel een (aanvullend) werknemerspensioen opgebouwd naast het beroepspensioen, dan kunnen de dienstjaren uit die oude dienstbetrekking uiteraard wel in zoverre meetellen in de nieuwe dienstbetrekking na een feitelijke of interne waardeoverdracht van het werknemerspensioenkapitaal.

C-polissen

Artikel 10a, eerste lid, onderdeel e, UBLB is op basis van een redelijke wetsuitleg bij een verandering van dienstbetrekking eveneens van toepassing op feitelijke en interne waardeoverdrachten van C-polissen. Het kan daarbij voorkomen dat de Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW) en hoofdstuk I en III van de Regelen verzekeringsovereenkomsten PSW (Regelen) voor die polissen nog van kracht zijn. Dat is het geval als in de C-polis sinds de inwerkingtreding van de PW geen pensioenopbouw meer plaatsvindt. Verwezen zij naar artikel 18, vijfde lid, van de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet.

Zie ook V&A 08-011 (Toepassing van artikel 10a, eerste lid, onderdeel f, UBLB ) en V&A 08-012 (Toepassing van artikel 10a, derde lid, UBLB) en V&A 08-058 (Waardeoverdracht naar een pensioenregeling die is gebaseerd op een eindloonstelsel).

Deel deze pagina

Op deze pagina