Vervallen V&A 08-088 Uitstel van de in de regeling vastgestelde prepensioendatum in een beschikbare-premiestelsel en de 100%-toets d.d. 110209
Vervallen
Deze versie van het V&A is vervangen door Vraag & Antwoord 08-088 d.d. 17 november 2015.
Vraag
In prepensioenregelingen is vaak de mogelijkheid opgenomen om de ingangsdatum van het prepensioen uit te stellen indien wordt doorgewerkt na de in de regeling vastgestelde prepensioendatum.
Hoe verloopt bij een beschikbare-premieregeling de toetsing aan de 100%-grens van artikel 38a, derde lid, van de Wet LB (tekst 2004)? Wat is de rol daarbij van 38a, zevende lid, van de Wet LB (tekst 2004), waarin de toetsing aan de 100%-grens van artikel 18a, negende lid, van de Wet LB van overeenkomstige toepassing is verklaard?
Antwoord
Bij uitstel van de in de prepensioenregeling vastgestelde prepensioendatum mag volgens artikel 38a, derde lid, van de Wet LB (tekst 2004) de opbouw van prepensioenrechten doorgaan en mogen de opgebouwde rechten door actuariële herrekening worden verhoogd totdat de grens van 100% van het pensioengevend loon is bereikt. De doorlopende bewaking van de 100%-grens die hierbij zou moeten worden uitgevoerd, is voor een beschikbare-premieregeling in beginsel niet anders dan voor een regeling die is gebaseerd op een ander stelsel. Echter, in artikel 38a, zevende lid, van de Wet LB (tekst 2004) wordt artikel 18a, negende lid, van de Wet LB van overeenkomstige toepassing verklaard. Dat laatste artikel vervangt de doorlopende bewaking van de 100%-grens door een eindtoetsing aan die grens op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan de feitelijke ingangsdatum.
Het antwoord op de vraag of bij uitstel een doorlopende toetsing of een éénmalige eindtoetsing aan de 100%-grens moet plaatsvinden, hangt af van het antwoord op de vraag of de prepensioenopbouw na het uitstel nog wordt voortgezet of niet. Er moeten bij doorwerken in een beschikbare-premiestelsel dan ook twee situaties worden onderscheiden voor het moment van de 100%-toets:
a. Doorwerken zonder voortgezette pensioenopbouw
Indien een werknemer doorwerkt na de in de regeling vastgestelde prepensioendatum maar besluit om geen aanvullende premies meer te (laten) storten, wordt geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid van verdere opbouw in artikel 38a, derde lid, van de Wet LB (tekst 2004). Het prepensioen behoeft dan ook niet doorlopend te worden getoetst aan de 100%-grens. Het op de prepensioendatum aanwezige pensioenkapitaal zal blijven renderen gedurende de periode dat wordt doorgewerkt. Pas op het moment dat het prepensioen feitelijk ingaat omdat de dienstbetrekking eindigt of omdat de werknemer de 65-jarige leeftijd bereikt (wettelijke einddatum prepensioen), wordt de eindtoets zoals omschreven in artikel 18a, negende lid, van de Wet LB toegepast.
b. Doorwerken met voortgezette pensioenopbouw: doorlopende 100%-toets
Indien een werknemer doorwerkt na de in de regeling vastgestelde prepensioendatum en besluit om ook door te gaan met de prepensioenopbouw overeenkomstig het voorheen gevolgde stelsel, is artikel 38a, derde lid, van de Wet LB (tekst 2004) wel van toepassing. Op grond van dat artikel mag het prepensioen niet verder worden opgebouwd dan tot 100% van het pensioengevend loon. Bij het bereiken van die grens moet de voortgezette pensioenopbouw worden gestaakt. Dit betekent dat bij doorwerken met voortgezette pensioenopbouw ook in een beschikbare-premieregeling doorlopend getoetst zal moeten worden of de 100%-grens nog niet is bereikt. Artikel 38a, zevende lid, van de Wet LB (tekst 2004) zet de toetsing van artikel 38a, derde lid, van de Wet LB (tekst 2004) dus niet opzij.
Na het bereiken van de 100%-grens, met als gevolg de beëindiging van de premiebetaling, is men niet verplicht om het prepensioen direct te laten ingaan. Is de werknemer op dat moment nog geen 65 jaar oud dan kan de ingangsdatum van het prepensioen nog worden uitgesteld tot de in de regeling vastgestelde pensioendatum van het ouderdomspensioen of - indien dit moment zich eerder voordoet - tot de beëindiging van de dienstbetrekking na de in de regeling vastgestelde prepensioendatum. Zie artikel 38a, tweede lid, onderdeel b, van de Wet LB (2004). Het prepensioen moet uiterlijk ingaan bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd (wettelijke einddatum prepensioen, zie artikel 38a, tweede lid, onderdeel c, van de Wet LB tekst 2004). Op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan de feitelijke ingangsdatum van het prepensioen, maar uiterlijk vlak vóór de 65-jarige leeftijd, wordt in al deze gevallen de eindtoets zoals omschreven in artikel 18a, negende lid, van de Wet LB toegepast.
In een beschikbare-premiestelsel heeft de voortgezette opbouw bij uitstel van de in de regeling vastgestelde prepensioendatum tot gevolg dat de voorheen gebruikte premiestaffel niet meer aansluit bij de feitelijke ingangsdatum van het prepensioen. Die staffel is immers gebaseerd op de in de regeling vastgestelde prepensioendatum. In die situatie mag men het premiepercentage uit de laatste leeftijdsklasse van de tot op dat moment gebruikte staffel blijven gebruiken.
Let op!
Met het invoeren van de Wet VPL is er een einde gekomen aan de mogelijkheden om een prepensioen op te bouwen. Op grond van artikel 38b Wet LB blijft artikel 38a (tekst 2004) Wet LB van toepassing voor eerder opgebouwde aanspraken op prepensioen. Artikel 38d, tweede lid, Wet LB bevat overgangsrecht voor oudere werknemers. Voor werknemers die zijn geboren vóór 1 januari 1950 blijft artikel 38a van de Wet LB, zoals dat luidde op 31 december 2004, onder voorwaarden van toepassing. Alleen deze oudere werknemers die voldoen aan de voorwaarden van het overgangsrecht kunnen na het invoeren van de Wet VPL nog prepensioen opbouwen.
De inhoud van dit Vraag en Antwoord was eerder opgenomen in onderdeel 8 van het vervallen besluit CPP2004/244M (besluit van 8 juli 2004).