Vervallen V&A 17-008 Aanwenden oudedagsverplichting voor lijfrente in uitkeringsfase d.d. 010417
Publicatiedatum 01-04-2017
Vervallen
Deze versie van het Vraag & Antwoord is vervangen door Vraag & Antwoord 17-008 d.d. 4 april 2018.
Inleiding
Op 1 april 2017 zijn de maatregelen van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen in werking getreden (kamerstukken 34 555 en 34 662). Volgens het ingevoerde artikel 38n van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) is het vanaf 1 april 2017 tot en met 31 december 2019 mogelijk om het volledige in eigen beheer verzekerde deel van de opgebouwde pensioenaanspraak af te kopen of om te zetten in een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting (ODV). Op het moment van de afkoop of omzetting mag de in eigen beheer verzekerde pensioenaanspraak fiscaal geruisloos worden prijsgegeven voor zover de waarde in het economische verkeer van die aanspraak hoger is dan de fiscale balanswaarde van de tegenover die aanspraak staande pensioenverplichting.
Vraag
De in eigen beheer verzekerde pensioenaanspraak van een dga is omgezet in een ODV. Volgens artikel 38p, tweede lid, Wet LB kan de ODV worden aangewend voor het verkrijgen van een lijfrente als bedoeld in artikel 3.125 Wet IB 2001 of een lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a van die wet.
Kan de ODV ook in de uitkeringsfase nog worden aangewend voor het verkrijgen van een lijfrente, lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht?
Antwoord
Nee, het is niet mogelijk om de ODV na ingang van de uitkeringen nog aan te wenden voor het verkrijgen van een lijfrente, lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht.
Dit volgt uit de in artikel 38p, tweede lid, Wet LB opgenomen voorwaarden voor het uitkeren van de ODV. Daar is bepaald dat de waarde van de ODV in een periode van 20 jaar in termijnen met een gelijke tussenperiode van ten hoogste een jaar moet worden uitgekeerd als loon uit vroegere dienstbetrekking. Het in een jaar uit te keren bedrag is gelijk aan de stand van de ODV aan het begin van dat jaar gedeeld door het aantal dan nog resterende uitkeringsjaren. Ingeval van ingang van de ODV-uitkeringen vóór het bereiken van de AOW-leeftijd, wordt de periode van 20 jaar verlengd met de uitkeringsjaren tot het bereiken van de AOW-leeftijd.
Het aanwenden van de ODV voor de verkrijging van een lijfrente, lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht is in beginsel mogelijk tot uiterlijk twee maanden na het bereiken van de AOW-leeftijd. Indien de uitkeringen van de ODV echter ingaan vóór het bereiken van de AOW-leeftijd, is het vanaf het moment waarop de uitkeringen zijn ingegaan niet meer mogelijk om de ODV aan te wenden voor het verkrijgen van een lijfrente, lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht.
Het voorgaande is ook opgenomen in de Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen (kamerstuk 34 555, nr. 3, blz. 38):
“In het tweede lid, tweede volzin, onderdeel a, van genoemd artikel 38p worden nadere voorwaarden gesteld voor de uitkering van de termijnen bij in leven zijn van de werknemer of de gewezen werknemer. Onder 1° wordt geregeld dat de eerste termijn in dat geval niet eerder tot uitkering komt dan het moment dat de werknemer of gewezen werknemer de leeftijd bereikt die vijf jaar lager is dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, maar uiterlijk plaatsvindt twee maanden na de datum waarop hij de laatstgenoemde leeftijd bereikt. Daarmee kan hij tot twee maanden na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog de beslissing nemen of hij de aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting wil aanwenden ter verkrijging van een lijfrente als bedoeld in artikel 3.125 van de Wet IB 2001 of een lijfrenterekening of een lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a van die wet. Wanneer ook in deze twee maanden geen aanwending voor de verkrijging van een van de genoemde producten heeft plaatsgevonden, komt de aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting verplicht tot uitkering conform het hiervoor toegelichte uitkeringsschema.“
Indien de in eigen beheer verzekerde pensioenaanspraak van een dga meer dan twee maanden na het bereiken van de AOW-leeftijd wordt omgezet in een ODV, moeten de uitkeringen van de ODV op grond van artikel 38p, tweede lid, onderdeel a, ten derde, Wet LB direct ingaan. Aanwending van de ODV ter verkrijging van een lijfrente, lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht zou dan dus niet meer mogelijk zijn. Echter in deze specifieke situatie mag de ODV direct bij het omzetten van de pensioenaanspraak in de ODV nog worden aangewend voor het verkrijgen van een lijfrente, lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht. Hierbij moet dan wel worden voldaan aan de voorwaarden van de artikelen 3.125 en 3.126a Wet IB 2001. Een dergelijke aanwending van de ODV direct bij het omzetten van de pensioenaanspraak kan dus uiterlijk plaatsvinden in het jaar waarin de dga de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de voor die dga geldende AOW-leeftijd. Wordt van bovenstaande mogelijkheid geen gebruik gemaakt, dan is het fiscaal na het ingaan van de ODV-uitkeringen niet meer toegestaan om de ODV nog aan te wenden voor het verkrijgen van een lijfrente, lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht.