Vervallen V&A 17-009 Afwikkeling oudedagsverplichting bij onderdekking d.d. 010417
Publicatiedatum 01-04-2017
Vervallen
Deze versie van het Vraag & Antwoord is vervangen door Vraag & Antwoord 17-009 d.d. 4 april 2018.
Vraag
Op grond van artikel 38n van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) is het vanaf 1 april 2017 tot en met 31 december 2019 mogelijk het volledige in eigen beheer verzekerde deel van de opgebouwde pensioenaanspraak af te kopen of om te zetten in een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting (ODV).
Een dga heeft de in eigen beheer verzekerde pensioenaanspraak omgezet in een ODV. Op het moment dat de dga de AOW-leeftijd bereikt, zijn de middelen van de BV niet toereikend voor de volledige dekking van de ODV (onderdekking). De dga en de BV willen de ODV afwikkelen door de aanwezige bezittingen van de BV af te storten bij een verzekeraar, bank of beleggingsonderneming ter verkrijging van een lijfrente, lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in de artikelen 3.125 en 3.126a Wet IB 2001, waarna de vennootschap geliquideerd zal worden. Omdat de BV in onderdekking verkeert, wordt niet de volledige ODV aangewend ter verkrijging van een lijfrente, lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht.
Kan de dga het resterende deel van de ODV bij liquidatie van de BV prijsgeven zonder heffing van loon- en inkomstenbelasting?
Antwoord
Ja, onder voorwaarden is het mogelijk om op het moment dat de dga de AOW-leeftijd bereikt de aanwezige bezittingen van de BV te gebruiken voor een lijfrente, lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in de artikelen 3.125 en 3.126a Wet IB 2001, de BV te liquideren en het resterende deel van de ODV prijs te geven zonder heffing van loon- en inkomstenbelasting.
Een ODV kan geheel of ten dele worden afgestort bij een verzekeraar, bank of beleggingsonderneming ter verkrijging van een lijfrente, lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in de artikelen 3.125 en 3.126a Wet IB 2001. Dit volgt uit artikel 38p, eerste en tweede lid, Wet LB. In geval van onderdekking beschikt het eigenbeheerlichaam niet over voldoende middelen om de volledige ODV af te storten. Na aanwending van alle aanwezige bezittingen van de BV ter verkrijging van een lijfrente, lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht, resteert er nog een deel van de ODV. Wanneer het eigenbeheerlichaam vervolgens wordt geliquideerd, wordt dat resterende deel van de ODV feitelijk prijsgegeven. In de uitvoeringspraktijk wordt toegestaan dat deze vorm van prijsgeven zonder fiscale gevolgen kan plaatsvinden, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- de onderdekking bij de BV is het gevolg van gewone ondernemingshandelingen en niet veroorzaakt door andere factoren als bijvoorbeeld dividenduitkeringen van de BV in de afgelopen jaren of (oninbare) vorderingen op de dga of aan hem verwante personen;
- alle aanwezige bezittingen van de BV worden aangewend ter verkrijging van een lijfrente, als bedoeld in artikel 3.125 Wet IB 2001 of van een lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a van die wet;
- het eigenbeheerlichaam wordt geliquideerd direct na aanwending van de aanwezige bezittingen ter verkrijging van een lijfrente, lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht als voornoemd.
Als voldaan wordt aan deze voorwaarden kan op moment van liquidatie van de BV het resterende deel van de ODV worden aangemerkt als niet voor verwezenlijking vatbaar in de zin van artikel 19b, eerste lid, onderdeel c, Wet LB (tekst 2016). Op grond van artikel 38p, vierde lid, Wet LB is voornoemd artikel 19b ook van toepassing op een ODV. Het prijsgeven van het resterende deel van de ODV leidt dan niet tot heffing van loon- en inkomstenbelasting. Zie ook Kamerstukken I 2016–2017, 34 552, nr. E, blz. 81.
Om ongewenste fiscale gevolgen te voorkomen, is het gewenst dat het prijsgeven van de ODV in verband met onderdekking vooraf af te stemmen met de voor de BV competente inspecteur van de Belastingdienst.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat op de verkregen lijfrente, lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht de bepalingen van onder andere de artikelen 3.125, 3.126a en 3.133 Wet IB 2001 volledig van toepassing blijven.