Vervallen V&A 17-020 Vergelijken pensioenopbouw 2015 met de pensioenopbouw in 2016/2017 d.d. 010417
Publicatiedatum 01-04-2017
Vervallen
Deze versie van het Vraag & Antwoord is vervangen door Vraag & Antwoord 17-020 d.d. 18 april 2017.
Vraag
Volgens het op 1 april 2017 ingevoerde artikel 38n van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) is het tot en met 31 december 2019 mogelijk om het in eigen beheer verzekerde deel van de opgebouwde pensioenaanspraak geheel af te kopen of om te zetten in een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting (ODV). Op het moment van de afkoop of omzetting mag de in eigen beheer verzekerde pensioenaanspraak fiscaal geruisloos worden prijsgegeven voor zover de waarde in het economische verkeer van die aanspraak hoger is dan de fiscale balanswaarde van de tegenover die aanspraak staande pensioenverplichting. Volgens artikel 38q Wet LB geldt de mogelijkheid van fiscaal geruisloos prijsgeven echter niet voor het in 2016/2017 opgebouwde pensioen indien en voor zover de pensioenopbouw in 2016/2017 meer dan 250% is geweest van de opbouw in 2015.
In het besluit van 22 maart 2017, nr. 2017-7412, Staatscourant 2017, nr. 18118 is de periode om het pensioen in eigen beheer aan te passen aan de per 1 april 2017 op grond van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen doorgevoerde wijzigingen onder voorwaarden verlengd tot en met uiterlijk 30 juni 2017. Hierdoor kan de pensioenopbouw in een op 31 maart 2017 bestaande pensioenregeling tot en met uiterlijk 30 juni 2017 worden voortgezet. Volgens het besluit is artikel 38q Wet LB van overeenkomstige toepassing voor het in de periode vanaf 1 april 2017 tot en met 30 juni 2017 opgebouwde pensioen. Bij gebruik van de coulanceregeling van het besluit wordt het in artikel 38q Wet LB opgenomen percentage van 150% naar rato verhoogd met maximaal 25%-punt voor de hele coulanceperiode van 3 maanden.
Hoe kan de opbouw van pensioen in 2016/2017 worden vergeleken met de opbouw in 2015?
Antwoord
Voor de toepassing van artikel 38q Wet LB wordt de opbouw van pensioen in 2016/2017 vergeleken met de opbouw in 2015 op basis van de toename van de aanspraak op ouderdomspensioen en partnerpensioen. Er wordt alleen rekening gehouden met de toename van de opgebouwde pensioenaanspraak die het gevolg is van de stijging van de pensioengevende diensttijd en/of de pensioengrondslag. Een toename van de opgebouwde pensioenaanspraak als gevolg van een toegepaste indexatie wordt voor de toets aan de grens van artikel 38q Wet LB niet in aanmerking genomen. Ook een onderlinge ruil van ouderdomspensioen en partnerpensioen in 2015, 2016 en 2017 heeft geen invloed op de toepassing van artikel 38q Wet LB.
De vergelijking van de pensioenopbouw in 2016/2017 met de opbouw in 2015 dient in beginsel te worden uitgevoerd op basis van de waarde van die pensioenopbouw. Dit volgt uit artikel 13 Wet LB juncto artikel 3.12, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (URLB). De waarde van een pensioenaanspraak wordt gesteld op de bedragen die bij een derde worden gestort of, voor zover geen stortingen worden verricht, zouden moeten worden gestort teneinde de aanspraak te dekken.
Een vergelijking op basis van de waarde van de pensioenopbouw is in de praktijk minder eenvoudig uit te voeren. In veel gevallen is het mogelijk om de vergelijking van de pensioenopbouw te vereenvoudigen door alleen uit te gaan van de toename van de aanspraak op ouderdomspensioen. Een dergelijke praktische benadering is mogelijk indien voor de pensioenopbouw in 2015, 2016 en 2017 dezelfde pensioenleeftijd is gehanteerd en bovendien dezelfde verhouding heeft bestaan tussen het opgebouwde ouderdomspensioen en partnerpensioen (bijvoorbeeld 100:70). In dat geval hoeft voor de vergelijking van de pensioenopbouw geen rekening te worden gehouden met de opbouw van partnerpensioen. In andere gevallen zal de vergelijking van de opbouw van ouderdomspensioen en partnerpensioen moeten plaatsvinden op basis van de waarde als bedoeld in artikel 13 Wet LB juncto artikel 3.12, eerste lid, URLB.
Indien uit de (al dan niet vereenvoudigde) vergelijking van de pensioenopbouw blijkt dat de grens van artikel 38q Wet LB in 2016/2017 is overschreden, kan het totale in 2016/2017 boven de grens van artikel 38q Wet LB opgebouwde pensioen niet fiscaal geruisloos worden prijsgegeven tot de fiscale balanswaarde. Ook het in 2016/2017 boven de grens van artikel 38q Wet LB opgebouwde partnerpensioen kan dan dus niet fiscaal geruisloos worden prijsgegeven. Indien de in eigen beheer verzekerde pensioenaanspraak wordt omgezet in een ODV, wordt het in 2016/2017 boven de grens van artikel 38q Wet LB opgebouwde pensioen voor de volledige waarde omgezet. Ingeval van afkoop van de in eigen beheer verzekerde pensioenaanspraak wordt het in 2016/2017 boven de grens van artikel 38q Wet LB opgebouwde pensioen op het afkoopmoment voor de volledige waarde in de heffing betrokken. Deze waarde wordt vastgesteld met toepassing van artikel 13 Wet LB juncto artikel 3.12, eerste lid, URLB. Bovendien is de dga in dat geval revisierente verschuldigd over die waarde.
Voorbeeld vereenvoudigde vergelijking pensioenopbouw 2015 en 2016/2017
Een dga heeft in 2015, 2016 en 2017 een pensioenregeling in eigen beheer. De pensioenopbouw eindigt op 31 mei 2017 met toepassing van de coulancetermijn van het besluit van 22 maart 2017, nr. 2017-7412. Over het structurele loon wordt pensioen opgebouwd op basis van het eindloonstelsel. Voor de variabele loonbestanddelen vindt pensioenopbouw plaats volgens het middelloonstelsel. De pensioenregeling voorziet ook in de opbouw van partnerpensioen. Voor alle jaren geldt dat sprake is van een passende arbeidsbeloning voor de verrichte arbeid.
De voor de pensioenopbouw in 2015, 2016 en 2017 relevante gegevens zijn:
- opbouwpercentage ouderdomspensioen
- eindloon: 1,657%
- middelloon: 1,875%
- partnerpensioen 70% van ouderdomspensioen
- pensioengevende diensttijd tot en met 2014: 10 jaar
- deeltijdfactor 2015, 2016 en 2017: 100%
- structurele loonbestanddelen
- 2014: € 45.000
- 2015: € 50.000
- 2016: € 70.000
- 2017: € 71.000 (jaarbasis)
- variabele loonbestanddelen
- 2015: € 7.500
- 2016: € 15.000
- 2017: € 5.000 (jaarbasis)
- AOW-franchise
- 2014: € 19.619
- 2015: € 20.921
- 2016: € 21.441
- 2017: € 21.716 (jaarbasis)
De voor de toepassing van artikel 38q Wet LB te vergelijken opbouw van ouderdomspensioen in 2015 en 2016/2017 is dan:
2015
- eindloon: 11 jaar * 1,657% * (50.000 -/- 20.921) -/- 10 jaar * 1,657% * (45.000 -/- 19.619) = € 1.095
- middelloon: 1,875% * € 7.500 = € 140
- totaal: € 1.095 + € 140 = € 1.235
2016
- eindloon: 12 jaar * 1,657% * (70.000 -/- 21.441) -/- 11 jaar * 1,657% * (50.000 -/- 20.921) = € 4.355
- middelloon: 1,875% * € 15.000 = € 281
- totaal: € 4.355 + € 281 = € 4.636
2017
- eindloon: 12,4167 jaar * 1,657% * (71.000 -/- 21.716) -/- 12 jaar * 1,657% * (70.000 -/- 21.441) = € 484
- middelloon: 0,4167 jaar * 1,875% * € 5.000 = € 23
- totaal: € 484 + € 23 = € 507
In 2016/2017 is € 4.636 + € 507 = € 5.143 ouderdomspensioen opgebouwd.
De begrenzing van artikel 38q Wet LB bedraagt voor de pensioenopbouw in 2016/2017: 250% + (2/3 * 25% = 16,67% vanwege het gebruik van de coulancetermijn) = 267% van de pensioenopbouw in 2015. De pensioenopbouw in 2016/2017 is 416% (5.143/1.235 * 100%) van de opbouw in 2015. De pensioenopbouw in 2016/2017 is in dit geval dus meer dan 267% hoger dan de opbouw in 2015. De beperkingen van artikel 38q Wet LB zijn dan van toepassing voor zowel het in 2016/2017 boven de 267%-grens opgebouwde ouderdomspensioen als voor het boven die grens opgebouwde partnerpensioen.
Het in 2016/2017 boven de grens van artikel 38q Wet LB opgebouwde ouderdomspensioen bedraagt: € 5.143 -/- (267% * € 1.235 = € 2.779) = € 3.297. Het boven de grens van artikel 38q Wet LB in 2016/2017 opgebouwde partnerpensioen bedraagt 70% * € 3.297 = € 2.308.
Door de werking van artikel 38q Wet LB kan het in 2016/2017 boven de grens van artikel 38q Wet LB opgebouwde pensioen bij afkoop of het omzetten in een ODV niet fiscaal geruisloos worden prijsgegeven tot de fiscale balanswaarde van de tegenover die aanspraak staande pensioenverplichting. Het in 2016/2017 boven de grens van artikel 38q Wet LB opgebouwde pensioen moet bij afkoop in de heffing worden betrokken voor de volledige met toepassing van artikel 13 Wet LB juncto artikel 3.12, eerste lid, URLB vast te stellen waarde. Bovendien is de dga in dat geval revisierente verschuldigd over die waarde.