Vervallen V&A 17-029 Uitkeringsperiode oudedagsverplichting d.d. 101117
Vervallen
Deze versie van het V&A is vervangen door V&A 17-029 d.d. 14 november 2019.
Inleiding
Op grond van artikel 38n van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) is het vanaf 1 april 2017 tot en met 31 december 2019 mogelijk het volledige in eigen beheer verzekerde deel van de opgebouwde pensioenaanspraak af te kopen of om te zetten in een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting (ODV). Op het moment van de afkoop of omzetting mag de in eigen beheer verzekerde pensioenaanspraak fiscaal geruisloos worden prijsgegeven voor zover de waarde in het economische verkeer van die aanspraak hoger is dan de fiscale balanswaarde van de tegenover die aanspraak staande pensioenverplichting.
Vraag
Een dga heeft zijn in eigen beheer verzekerde pensioenaanspraak op 1 juli 2017 omgezet in een ODV. Op welke wijze dient de ODV-uitkeringsperiode te worden vastgesteld in de volgende situaties:
- de dga bereikt op 1 januari 2019 de AOW-leeftijd, als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene ouderdomswet en de eerste ODV-termijn wordt uitgekeerd op 1 augustus 2017;
- de dga bereikt op 1 januari 2019 de AOW-leeftijd en de eerste ODV-termijn wordt uitgekeerd op 1 februari 2019;
- de dga heeft op 1 januari 2016 de AOW-leeftijd bereikt en de eerste ODV-termijn wordt uitgekeerd op 1 juli 2017.
En op welke wijze dienen de eerste en de laatste ODV-jaaruitkering te worden vastgesteld?
Antwoord
Algemeen
Ten aanzien van de uitkeringsperiode van een ODV geldt over het algemeen het volgende:
- Uitgangspunt is dat de ODV wordt uitgekeerd in een periode van 20 jaar vanaf het bereiken van de AOW-leeftijd;
- Wordt de eerste ODV-termijn (maximaal vijf jaar) vóór de AOW-leeftijd uitgekeerd, dan wordt voornoemde periode van 20 jaar verlengd met de periode gelegen tussen het uitkeren van de eerste ODV-termijn en het bereiken van de AOW-leeftijd. Deze periode kan ook een deel van een jaar betreffen;
- Wordt de eerste ODV-termijn binnen twee maanden na het bereiken van de AOW-leeftijd uitgekeerd, dan blijft de uitkeringsperiode 20 jaar. Bij ingang van de ODV-uitkeringen op de AOW-leeftijd plus één maand vindt de laatste ODV-uitkering ingeval van jaartermijnen dus plaats op het moment dat de dga de AOW-leeftijd plus 19 jaar en één maand bereikt;
- Wordt de eerste ODV-termijn meer dan twee maanden ná de AOW-leeftijd uitgekeerd, dan wordt voornoemde periode verkort met de periode gelegen tussen het bereiken van de AOW-leeftijd en het uitkeren van de eerste ODV-termijn. Deze periode kan ook een deel van een jaar betreffen. Het ingaan van de ODV-termijnen meer dan twee maanden na het bereiken van de AOW-leeftijd kan zich alleen voordoen indien de dga de AOW-leeftijd plus twee maanden al heeft bereikt op het moment dat de in eigen beheer verzekerde pensioenaanspraak wordt omgezet in een ODV;
- Voor het vaststellen van de uitkeringsperiode is van belang op welk moment de eerste ODV-termijn feitelijk wordt uitgekeerd. In het tweede lid van artikel 38p Wet LB wordt immers steeds gesproken van een vroegst en uiterst moment van de eerste uitkering en niet van een ingangsdatum. Het maakt hierbij dus niet uit of de eerste uitkering ziet op een vooraf- of achterafbetaling. Ook is niet relevant of de eerste uitkering een maand-, kwartaal- of jaartermijn is.
Dit geldt overigens overeenkomstig ten aanzien van het bepaalde in artikel 38p, tweede lid, onderdeel a, ten eerste en ten derde, Wet LB. Het feitelijke moment van de uitkering van de eerste ODV-termijn mag niet liggen voor het moment waarop de dga de leeftijd bereikt die vijf jaar lager is dan de AOW-leeftijd. Een uitkering vóór de AOW-leeftijd minus vijf jaar, is ongeacht de uitkeringswijze of uitkeringsperiodiciteit niet mogelijk. Bij omzetting van het pensioen in eigen beheer in een ODV ná het bereiken van de AOW-leeftijd plus twee maanden, dient de eerste ODV-termijn direct bij omzetting feitelijk uitgekeerd te worden. Na omzetting is een uitkering bij achterafbetaling dan dus niet mogelijk.
1. AOW-leeftijd 1 januari 2019, eerste ODV-termijn 1 augustus 2017
De eerste ODV-termijn wordt uitgekeerd vóór het bereiken van de AOW-leeftijd. De standaard uitkeringsperiode van 20 jaar wordt verlengd met de periode gelegen tussen de uitkering van de eerste ODV-termijn en het bereiken van de AOW-leeftijd. In deze situatie bedraagt de ODV-uitkeringsperiode 215/12 jaar.
De eerste ODV-jaaruitkering wordt vastgesteld door de beginstand van de ODV (na oprenting) te delen door 215/12. Indien de jaaruitkering in meerdere termijnen wordt uitgekeerd, dienen deze termijnuitkeringen met een gelijke tussenperiode plaats te vinden. In het laatste jaar wordt de jaaruitkering vastgesteld door de beginstand van de ODV te delen door 5/12. De op jaarbasis berekende uitkering wordt vervolgens herrekend met inachtneming van de resterende uitkeringsduur van vijf maanden, zodat uiteindelijk niet meer wordt uitgekeerd dan de beginstand van de ODV.
Deze systematiek van vaststellen van de eerste en de laatste ODV-jaaruitkering geldt voor alle mogelijke situaties en zal in het onderstaande daarom niet herhaald worden.
2. AOW-leeftijd 1 januari 2019, eerste ODV-termijn 1 februari 2019
De eerste ODV-termijn wordt uitgekeerd binnen twee maanden ná het bereiken van de AOW-leeftijd. In dit geval bedraagt de uitkeringsperiode 20 jaar. De laatste ODV-termijn wordt uitgekeerd op 1 februari 2038 ingeval van jaartermijnen of 1 januari 2039 in geval van maandtermijnen.
3. AOW-leeftijd 1 januari 2016, eerste ODV-termijn 1 juli 2017
De eerste ODV-termijn wordt meer dan twee maanden ná het bereiken van de AOW-leeftijd uitgekeerd. De standaard uitkeringsperiode van 20 jaar wordt verminderd met de periode tussen het bereiken van de AOW-leeftijd en de uitkering van de eerste ODV-termijn. In deze situatie bedraagt de uitkeringsperiode 186/12 jaar.