Vervallen Besluit Buitenlandse sociale verzekeringen. Duitse en Belgische sociale zekerheid. Belastbaarheid uitkeringen en aftrek premies (besluit van 9 januari 2001, nr. CPP2000/2593M)
Publicatiedatum 09-01-2001
Vervallen
Dit besluit is vervangen door het besluit van 7 april 2009, nr. CPP2009/93M, Stcrt. nr. 76.
Buitenlandse sociale verzekeringen. Duitse en Belgische sociale zekerheid. Belastbaarheid uitkeringen en aftrek premies
Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein belastingen op arbeid en vermogen
Besluit van 9 januari 2001, nr. CPP2000/2593M
De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.
Dit besluit is uitgebracht voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd ten opzichte van de regelingen die golden voor de toepassing van Wet op de inkomstenbelasting 1964, Besluit van 29 december 1989, nr. DB89/6736 (voor het laatst gewijzigd bij besluit van 10 januari 1991, nr. DB90/5943) en 11 december 1998, nr. DB98/3185M en het verzoek om voorlichting van 1 juli 1986, nr. 285-5606.
1. Inleiding
In de besluiten van 29 december 1989, nr. DB89/6736 (voor het laatst gewijzigd bij besluit van 10 januari 1991, nr. DB90/5943) en 11 december 1998, nr. DB98/3185M en het verzoek om voorlichting van 1 juli 1986, nr. 285-5606 zijn standpunten bekendgemaakt inzake buitenlandse sociale verzekeringsuitkeringen, premieaftrek. Dit besluit dient ter vervanging van de genoemde besluiten.
In het besluit van 11 december 1998, nr. DB98/3185M is ook nog een standpunt ingenomen over de waardering van aanspraken op geneeskundige verzorging. Dit standpunt is zonder inhoudelijke wijziging opgenomen in het besluit van 9 januari 2001, nr. CPP2000/2594M.
2. Aftrek premies voor buitenlandse sociale verzekeringen
Premies voor buitenlandse sociale verzekeringen, die naar aard en strekking overeenkomen met de Nederlandse volksverzekeringen, komen bij het bepalen van de belastbare winst uit onderneming ingevolge artikel 3.16, negende lid, onderdeel b van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna Wet IB 2001) uitsluitend in aftrek indien de belastingplichtige premieplichtig is voor de Nederlandse volksverzekeringen. Voor werknemers geldt een soortgelijke regeling (artikel 15b, eerste lid, onderdeel m, Wet op de loonbelasting 1964, hierna Wet LB 1964).
Indien het betaalde bedrag voor deze buitenlandse sociale verzekeringen formeel de vorm van belasting heeft wordt het bedrag niet als premie aangemerkt. Ook betalingen voor vrijwillige verzekeringen vormen geen premie. Aftrek is in die gevallen derhalve niet mogelijk. Zie hiervoor de Nota naar aanleiding van het eindverslag van de Wet vereenvoudiging tariefstructuur en aftrekposten in de loon- en inkomstenbelasting (Oort-I), kamerstukken 20595, nr. 13, blz. 74.
3. Premies voor buitenlandse werknemersverzekeringen
Aanspraken en inhoudingen ingevolge buitenlandse werknemersverzekeringen behoren alleen dan op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel f en onderdeel j, onder 3e , van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna Wet LB 1964) niet tot het loon indien zij naar aard en strekking overeenkomen met de in artikel 11, eerste lid, onderdeel f, van de Wet LB 1964 bedoelde Nederlandse werknemersverzekeringen.
4. Hieronder wordt nader ingegaan op enkele Belgische en Duitse sociale verzekeringen
4.1. Duitse Renteversicherung der Arbeiter
Met betrekking tot de Duitse Renteversicherung der Arbeiter betreffende de verzekering voor de oudedag en het overlijden, heb ik het standpunt ingenomen dat deze verzekering is aan te merken als een pensioenregeling in de zin van hoofdstuk IIB van de Wet LB 1964. De aanspraken en inhoudingen behoren op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel c, en onderdeel j, onder 1e van de Wet LB 1964 niet tot het loon.
4.2. Belgische RSZ (Rijksbijdrage Sociale Zekerheid)
Belgische RSZ-premies zijn premies voor voorzieningen vergelijkbaar met WW, ZW, AOW, Anw en ZFW. Het WW- en ZW-vergelijkbare deel van de premie is aftrekbaar op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel j, onder 3e, van de Wet LB 1964 in samenhang met het eerste lid, onderdeel e, van dat artikel.
Het AOW/Anw-vergelijkbare deel (rust-, brugrust- en overlevingspensioen betreffende de verzekering voor de oudedag en het overlijden) is aan te merken als pensioenregeling in de zin van hoofdstuk IIA van de Wet LB 1964. De aanspraken en inhoudingen behoren op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel c en onderdeel j, onder 1e, van de Wet LB 1964 niet tot het loon.
In bepaalde gevallen worden de RSZ-premies ook door Nederlandse werkgevers ingehouden en afgedragen aan de Belgische instanties voor sociale zekerheid. Deze premies worden fiscaal op dezelfde wijze behandeld als premies die door Belgische werkgevers worden ingehouden.
Tenslotte is er de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid, die in België wordt geheven. Deze bijdrage is bestemd voor de sociale zekerheid als geheel en is dus niet toe te rekenen aan een bepaalde tak van de sociale zekerheid. Bij de herleiding van Belgisch loon naar Nederlands loon kan deze bijdrage in mindering worden gebracht voorzover zij kan worden toegerekend aan aanspraken die niet tot het loon behoren. Zoals blijkt uit de Specificatie Nederlands fiscaal loon bij de brochure “Grensarbeiders” is dit gedeelte voor 1997 tot en met 2000 te stellen op 73% van de bijzondere bijdrage.
Bovenstaande behandeling van de bijzondere bijdrage sociale zekerheid geldt niet alleen voor grensarbeiders, maar ook voor andere in België verzekerde belastingplichtigen, die de bijzondere bijdrage betalen.
5. Duitse en Belgische sociale verzekeringsuitkeringen
Het Belgische en Duitse kindergeld behoort niet meer tot de te belasten inkomsten met ingang van 1 januari 2001 ingevolge art. 3.104, onderdeel i, Wet IB 2001. Gevolg van deze wijziging is dat geen recht meer bestaat op aftrek kosten levensonderhoud voor de kinderen waarvoor het buitenlandse kindergeld wordt ontvangen.
De uitkeringen uit de Duitse rentenversicherungen en de Belgische socialeverzekeringsuitkeringen ingevolge de “sociale zekerheid voor werknemers” (wegens arbeid in dienstverband) zijn in verband met de relatie met de (tegenwoordige of vroegere) dienstbetrekking (van belastingplichtige zelf dan wel van een ander) te bestempelen als inkomsten uit arbeid. Deze rentenversicherungen zijn, afgezien van vrijwillige voortzetting na de dienstbetrekking, inherent aan het (hebben) bestaan van de dienstbetrekking. De hoogte van de uitkering is ook afhankelijk van de hoogte van het destijds genoten loon.
Gelet op het vorenstaande kan er in de praktijk zoveel mogelijk van worden uitgegaan dat de uitkeringen bij de uitkeringsgerechtigde zelf zijn belast, en wel in de regel als inkomsten uit arbeid. Dat neemt niet weg dat in bepaalde gevallen een zelfstandige toetsing aan de feitelijke situatie een ander standpunt rechtvaardigt, hetwelk dan ook dient te worden gevolgd.
Tenslotte zij nog opgemerkt dat met het vorenstaande geen oordeel is gegeven omtrent de behandeling van de uitkeringen voor de toepassing van de belastingverdragen met België en de BRD. Zulks zal steeds afzonderlijk moeten worden getoetst.