Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Vervallen V&A 08-037 Wijziging uitvoering pensioenregeling door pensioenuitvoerder en pensioengerechtigde na het einde van de tegenwoordige dienstbetrekking d.d. 110118

Belangrijk!  Vervallen

Deze versie van het Vraag & Antwoord is vervangen door Vraag & Antwoord 08-037 d.d. 4 januari 2019.

Vraag

Bij de uitvoering van pensioenregelingen blijkt soms behoefte te bestaan bij pensioengerechtigden (de ex-werknemer of diens nabestaanden) om de wijze van uitvoering van de regeling te wijzigen. Dit gebeurt dan na het einde van de tegenwoordige dienstbetrekking in een overeenkomst met de pensioenuitvoerder. De voormalige werkgever is hier vaak niet bij betrokken. Zijn dergelijke wijzigingen uit fiscaal oogpunt toegestaan?

Antwoord

Ja, dergelijke wijzigingen in een pensioenregeling ontmoeten fiscaal geen bezwaar onder de voorwaarde dat ze niet in strijd komen met de voorwaarden en grenzen van hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) en artikel 38a Wet LB (tekst 2004). Dat is het geval indien de wijziging ook zou zijn toegestaan indien zij op hetzelfde tijdstip zou zijn overeengekomen tussen de voormalige werkgever en de pensioengerechtigde.

Voorbeelden

Voor de pensioengerechtigde ex-werknemer zelf zijn de volgende voorbeelden te noemen:

  • Vervroegde ingang van de pensioenuitkeringen. Voorwaarde voor vervroeging is dat het arbeidzame leven van de ex-werknemer op de vervroegde datum is beëindigd (bij een deeltijdpensioen: naar rato). De pensioenregeling moet immers ook bij vervroeging het karakter behouden van een (loonvervangende) inkomensvoorziening in de zin van artikel 18, eerste lid, onderdeel a, Wet LB. In onderdeel 6 van het besluit van 24 november 2017, nr. 2017-126948 is een tegemoetkoming opgenomen voor situaties waarin het pensioen vervroegd ingaat op of na de datum waarop de werknemer de leeftijd bereikt die vijf jaar lager is dan de voor de ex-werknemer geldende AOW-leeftijd. Zie ook Vraag en Antwoord 08-014.
  • Wijziging in de verhouding ouderdomspensioen en partnerpensioen. Deze vorm van ruil dient te voldoen aan de voorwaarden van artikel 18d, eerste lid, onderdeel d, Wet LB.

Voor de pensioengerechtigde ex-werknemer en zijn pensioengerechtigde nabestaande partner zijn de volgende wijzingen uit fiscaal oogpunt in ieder geval toegestaan:

  • Variabilisering in de hoogte van de uitkeringen uit het ouderdomspensioen en het partnerpensioen binnen de grenzen en onder de voorwaarden van artikel 18d, eerste lid, onderdeel b, Wet LB (verhouding maximaal 100:75).
  • (Gedeeltelijke) omzetting van een indexatierecht in een hogere aanvangsuitkering. Na deze omzetting dient een ouderdomspensioen te blijven binnen de grenzen van artikel 18a, eerste, tweede en derde lid, Wet LB. In geval van een partnerpensioen moet het aldus verhoogde pensioen blijven binnen de grenzen van artikel 18b, eerste, tweede en derde lid, Wet LB.

In alle gevallen dient de herrekening plaats te vinden met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen.

Een Vraag en Antwoord van vergelijkbare strekking was eerder opgenomen in onderdeel 1 van het vervallen besluit CPP2003/530M (besluit van 29 augustus 2003)

Deel deze pagina