Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Vervallen Besluit Loon- en inkomstenbelasting. In het buitenland opgebouwde zuivere pensioenen waarvoor tijdens de opbouw geen tegemoetkoming is genoten (besluit van 6 augustus 2002, nr. CPP2002/784M)

Belangrijk!  Vervallen

Dit besluit is ingetrokken in het  besluit van 31 januari 2008 nr. CPP2007/98M.

Loon- en inkomstenbelasting. In het buitenland opgebouwde zuivere pensioenen waarvoor tijdens de opbouw geen tegemoetkoming is genoten

Besluit van 6 augustus 2002,
nr. CPP2002/784M

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit besluit betreft een aanpassing van het besluit van 26 maart 1997, DB97/596M, in verband met de belastingherziening 2001.

1. Inleiding

Op grond van het bepaalde in art. 10, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964) behoren uitkeringen ingevolge een pensioenregeling tot het loon. Op grond van het tweede lid behoren aanspraken op toekomstige uitkeringen tot het loon. Hiertoe behoren ook aanspraken ingevolge een pensioenregeling. Art. 11, eerste lid, onderdeel c, Wet LB 1964 voorkomt dubbele heffing doordat deze bepaling van heffing uitzondert aanspraken ingevolge een pensioenregeling. In hoofdstuk IIB, Wet LB 1964 is geregeld wat onder een (zuivere) pensioenregeling wordt verstaan. Een naar Nederlandse maatstaven zuiver pensioen wordt voor de inkomstenbelasting belast in box 1, zodat de aanspraak daarop niet wordt belast als inkomen uit sparen en beleggen in box 3.

2. In het buitenland verkregen niet-gefacilieerde aanspraken op zuivere pensioenen

Ook in de situatie dat in het buitenland aanspraken op een naar Nederlandse maatstaven zuiver pensioen zijn verkregen en ter zake daarvan in het buitenland geen belastingfaciliteit is genoten, zijn de uitkeringen ingevolge dergelijke aanspraken in Nederland volledig belast op grond van de hoofdregel van art. 10, eerste lid, Wet LB 1964. In een dergelijk geval treedt derhalve in economische zin dubbele heffing op.

3. Goedkeuring

Gelet op de huidige wetssystematiek acht ik een economisch dubbele heffing als bedoeld in punt 2 ongewenst. In verband hiermee ben ik bereid goed te keuren dat uitkeringen ingevolge een naar Nederlandse maatstaven zuivere pensioenregeling ter zake waarvan aanspraken in het buitenland zijn verkregen en waarvoor geen faciliteit voor een belasting naar het inkomen is genoten, niet nogmaals in de belastingheffing worden betrokken. Tot het bedrag van de betaalde premie voor het in het buitenland opgebouwde deel van het pensioen, waarvoor geen belastingfaciliteit is genoten, ben ik bereid van belastingheffing af te zien.

Ik verbind hieraan de voorwaarde dat belanghebbende aannemelijk maakt dat in verband met de verkrijging van die aanspraken in het buitenland daadwerkelijk belasting is geheven die naar aard en strekking overeenkomt met de loonbelasting of de inkomstenbelasting, dan wel in verband met die verkrijging geen verlaging van zodanige daadwerkelijk geheven belasting heeft plaatsgevonden.

Het deel van de pensioentermijnen waarover in zoverre kan worden afgezien van de heffing wordt in een eindloonregeling bepaald door de buitenlandse diensttijd gedurende welke geen fiscale faciliteit is genoten naar evenredigheid toe te rekenen aan de totale diensttijd.

Wellicht ten overvloede merk ik hierbij op dat de in het buitenland opgebouwde aanspraak op een naar Nederlandse maatstaven zuiver pensioen – ongeacht of terzake in het buitenland wel of geen belastingfaciliteit is genoten – niet (deels) belast is als inkomen uit sparen en beleggen.

Voorbeeld

Ter verduidelijking van het bovenstaande wordt hieronder een vereenvoudigd voorbeeld gegeven.

Een werknemer heeft een pensioenaanspraak (eindloonregeling) die op het moment van het ingaan van de pensioentermijnen € 50.000 bedraagt. Deze aanspraak is in 30 dienstjaren opgebouwd, waarvan 10 dienstjaren zijn doorgebracht in het buitenland. In verband met de verkrijging van die aanspraken is in het buitenland daadwerkelijk belasting geheven die naar aard en strekking overeenkomt met de loonbelasting of de inkomstenbelasting, dan wel in verband met die verkrijging heeft geen verlaging van zodanige daadwerkelijk geheven belasting plaatsgevonden. De werkgeverspremie (waarover daadwerkelijk belasting is geheven) en de werknemerspremie (die niet heeft geleid tot een verlaging van een daadwerkelijke geheven belasting) bedragen samen € 12.500. De pensioentermijnen bedragen € 7.500. Van de pensioentermijnen kan 1/3e deel worden toegerekend aan de dienstjaren doorgebracht in het buitenland.

Van de termijnen ad € 7.500 is 2/3e deel, het deel dat ziet op de Nederlandse dienstjaren, volledig belast. Van de termijnen ziet € 2.500 op de buitenlandse dienstjaren. Dit deel van de termijnen wordt pas belast vanaf het moment dat het bedrag van € 12.500 is bereikt. Dus vanaf de 6e termijn wordt de volledige uitkering van € 7.500 in de heffing betrokken.

Het bovenstaande voorbeeld betreft een pensioen gebaseerd op een eindloonstelstel.

Indien sprake is van een pensioen gebaseerd op een middelloonstelsel, wordt het pensioen dat toe te rekenen is aan de buitenlandse dienstjaren op een andere wijze bepaald. Het aan de buitenlandse dienstjaren toe te rekenen pensioen is dan gelijk aan het tijdens de buitenlandse dienstjaren opgebouwde pensioen, waarbij met de daarop toegepaste indexering rekening kan worden gehouden.

Is sprake van een pensioen gebaseerd op een beschikbare-premiestelsel, dan wordt het pensioen dat toe te rekenen is aan de buitenlandse dienstjaren bepaald door de pensioentermijnen te vermenigvuldigen met een breuk. De teller van de breuk is gelijk aan de in de regeling tijdens de buitenlandse dienstjaren betaalde premies. De noemer is gelijk aan het totaalbedrag van de betaalde premies.

4. Uitvoering

Ik machtig de voor de werknemer competente eenheid van de Belastingdienst om namens mij verzoeken om een goedkeuring als bedoeld onder punt 3 te behandelen.

5. Ingangsdatum

Dit besluit treedt in werking per 1 januari 2001.

6. Vervallen besluit

Het besluit van 26 maart 1997, DB97/596M vervalt per 1 januari 2001.

Andere vindplaats vervallen besluit:

Deel deze pagina