Handreiking voor de toepassing van het besluit d.d. 21 december 2009, cpp2009/1487m. Beschikbare-premieregelingen en premie- en kapitaalovereenkomsten (versie 28 mei 2010)
Publicatiedatum 28-05-2010
Deze Handreiking voor de toepassing van het besluit d.d. 21 december 2009, cpp2009/1487m behandelt een aantal vragen die naar aanleiding van de publicatie van dit besluit zijn ontstaan.
Inleiding
De publicatie van het besluit van 21 december 2009, nr. CPP2009/1487M (hierna: het besluit) heeft geleid tot een aantal vragen waarbij het gaat om:
A. De toepassing en de duur van het overgangsrecht;
In deze handreiking wordt op bovenstaande onderwerpen ingegaan. Waar mogelijk gebeurt dit in de vorm van vragen en antwoorden.
A. Toepassing en duur van het overgangsrecht
Vraag
In onderdeel 3.4 van het besluit staat geschreven dat bestaande beschikbare-premieregelingen voor 1 januari 2015 moeten worden aangepast waarbij de netto-staffels zoals opgenomen in bijlage I als uitgangspunt gelden. Is deze overgangstermijn alleen van toepassing voor bestaande regelingen of mogen er nog (nieuwe) beschikbare premieregelingen worden toegezegd op basis van het besluit van 23 oktober 2007, nr. CPP2007/552M?
Antwoord
De overgangstermijn tot 1 januari 2015 geldt zowel voor bestaande als voor nieuwe premieovereenkomsten.
Zoals in onderdeel 8 van het besluit is aangegeven wordt het besluit van 23 oktober 2007, nr. CPP2007/552M ingetrokken per 1 januari 2015. Tot die datum gelden beide besluiten naast elkaar. Deze overgangsperiode van vijf jaar is bewust gekozen zodat verzekeraars voldoende tijd hebben om hun systemen aan te passen aan de netto-staffels.
B. Mogen kosten naast de staffel worden vergoed of moeten ze uit de staffel worden onttrokken
Algemeen
Zowel bij de bruto staffels van het besluit uit 2007 als bij de nieuwe netto-staffels in het besluit komt de vraag naar voren of sprake is van kosten die aan de premies op basis van de premiestaffel moeten worden onttrokken dan wel van kosten die als opslag naast de (netto) premie tot de beschikbare premie gerekend mogen worden.
Uitgangspunten voor de netto premie en kostenopslagen
Uitgangspunt in de kostendiscussie moet zijn dat de uiteindelijk voor de pensioenopbouw belegde netto premie niet te hoog is. Deze premie zou te hoog kunnen zijn als er meer kosten tot de beschikbare premie gerekend worden dan de werkelijke kosten, waardoor een deel van de kostenvergoeding wordt aangewend voor de pensioenopbouw. Bij een maximale benutting van de fiscale netto premieruimte kan dit leiden tot een onzuivere pensioentoezegging.
Voor de vraag of kosten naast de staffel mogen worden betaald, dan wel aan de pensioenpremie uit de staffel moeten worden onttrokken, is daarnaast de verdeling van het beleggingsrisico relevant. In het besluit worden drie soorten risicoverdelingen onderscheiden:
- Bij de zuivere premieovereenkomst wordt de beschikbaar gestelde premie belegd tot aan de pensioendatum. Daardoor is onzeker tot welk kapitaal deze premies aangroeien. Het beleggingsrisico komt tot aan de pensioendatum voor rekening van de werknemer. Daarnaast kan de gemiddelde levensverwachting tijdens de opbouwfase wijzigen: ook dat risico (langlevenrisico) is voor rekening van de werknemer.
- Bij de premie-kapitaalovereenkomst wordt de premie direct omgezet in een aanspraak op kapitaal. De pensioenuitvoerder zet op de pensioendatum het beschikbare verzekerde kapitaal tegen de dan geldende tarieven om in een aanspraak op een periodieke uitkering. Hierbij is het beleggingsrisico overgenomen door de pensioenuitvoerder, maar is het langlevenrisico voor rekening van de werknemer.
- Bij de premie-uitkeringsovereenkomst wordt de premie onmiddellijk omgezet in een aanspraak op een periodieke uitkering. In dat geval neemt de pensioenuitvoerder zowel het langlevenrisico als het beleggingsrisico over.
Bij de zuivere beschikbare premieregeling (regelingen genoemd bij a) ligt, gezien het karakter van de regeling, het beleggingsrisico niet bij de verzekeraar maar bij de deelnemer. Hogere rendementen leiden tot hogere pensioenuitkeringen en/of een afkoopsom van het surplus ineens. Het is dan ook logisch de kosten voor het afdekken van dit beleggingsrisico, zoals het kopen van een beleggingsgarantie, te onttrekken aan de voor pensioen te beleggen netto premie (de netto premie uit de staffel). Kosten voor het beleggen op zich, zoals aan- en verkoopkosten van de beleggingen kan men wel naast de netto premie tot de beschikbare premie rekenen.
Bij zowel een kapitaalovereenkomst als een premie-uitkeringsovereenkomst ligt gezien het karakter van de regeling het beleggingsrisico bij de uitvoerder. Hogere rendementen bij een kapitaalovereenkomst leiden immers, nadat de indexatie is opgevuld, tot een premieverlaging. Bij een premie-uitkeringsovereenkomst leiden hogere rendementen na opvulling van de maximale indexatie tot het vervallen van de overwaarde aan de uitvoerder. De verzekeraar kan bij deze regelingen voor een rendementsgarantie kosten in rekening brengen. Deze kosten kan men naast of als opslag op de netto premie (als pensioenpremie) tot de beschikbare premie rekenen. Voornoemde kosten leiden, afgezien van eventuele indexatie, noch bij een kapitaalovereenkomst noch bij een premie-uitkeringsovereenkomst, tot hogere pensioenuitkeringen en/of een afkoopsom ineens.
Kosten op fondsniveau zoals de TER (Total Expense Ratio) zijn kosten die het rendement van het fonds bepalen en kunnen niet als kosten naast de premie uit de staffel worden gepresenteerd.
Op basis van de hiervoor beschreven uitgangspunten kan ten aanzien van de hierna opgenomen kostensoorten het volgende worden bepaald. Hierbij geldt als algemeen uitgangspunt dat kosten tot de beschikbare premie gerekend kunnen worden, mits deze kosten werkelijk worden gemaakt en zijn ingehouden op het loon van de deelnemer of betaald door de werkgever.
Administratieve kosten betreffende de uitkeringswijze, de ingangsdatum of beëindigingsdatum
Deze kosten zijn aan te merken als bijdragen ingevolge een pensioenregeling en kunnen naast de netto pensioenpremie tot de beschikbare premie gerekend worden.
Administratieopslagen
Deze kosten zijn aan te merken als bijdragen ingevolge een pensioenregeling en kunnen naast de netto pensioenpremie tot de beschikbare premie gerekend worden.
Aan en verkoopkosten beleggingen
Dit zijn kosten die worden gemaakt om de premies te beleggen en rendementen te behalen. Dit zijn kosten in de zin van de pensioenregeling. Deze kosten zijn aan te merken als bijdragen ingevolge een pensioenregeling en kunnen naast de netto pensioenpremie tot de beschikbare premie gerekend worden.
Beheerskosten
Deze kosten zijn aan te merken als bijdragen ingevolge een pensioenregeling en kunnen naast de netto pensioenpremie tot de beschikbare premie gerekend worden.
Excasso-opslagen
Betreft reserve voor kosten voor toekomstige uitkeringshandelingen en dus ook kosten ingevolge een pensioenregeling. Deze kosten zijn aan te merken als bijdragen ingevolge een pensioenregeling en kunnen naast de netto pensioenpremie tot de beschikbare premie gerekend worden.
PVI-opslagen
Dit is de risicopremie die de verzekeraar in rekening brengt voor het overnemen van de premiebetalingen bij arbeidsongeschiktheid. Deze kosten kan men tot de beschikbare premie rekenen, mits ingehouden op het loon van de deelnemer of betaald door de werkgever. Hierbij geldt net als bij de overige kosten de voorwaarde dat de PVI-opslag niet hoger mag zijn dan de werkelijk aan de verzekeraar betaalde PVI-premie.
Termijnopslagen
Betreft kosten van de werkgever voor gespreide betaling. Dit zijn bedrijfslasten voor de werkgever.
Garantieopslagen
Hier zijn opslagen bedoeld die in rekening worden gebracht voor een bepaalde rendementsgarantie. Deze kosten kan men bij een zuivere beschikbare premieregeling niet naast de netto-premie uit de staffel tot de beschikbare premie rekenen, maar moeten aan de premiereserve worden onttrokken. Bij kapitaal- en uitkerings-premieovereenkomsten zijn de garantieopslagen wel pensioenlasten en kunnen dus naast of als opslag op de netto-premiestaffel tot de beschikbare premie worden gerekend.
Kosten/premies inleggaranties bij beleggingsverzekeringen
Ook dit zijn kosten om het beleggingsrisico af te dekken. Voor de zuivere beschikbare premie is hier daarom sprake van kosten die aan de netto-premie uit de staffel moeten worden onttrokken. Als het beleggingsrisico bij de uitvoerder hoort te liggen, zoals bij de kapitaal en uitkerings-premieovereenkomst, kunnen deze kosten wel naast de netto-premie uit de staffel tot de beschikbare premie worden gerekend.
De wijze waarop de uitvoerder de kosten presenteert is niet van belang. Kosten kunnen in rekening worden gebracht als een opslag op de premie, als afzonderlijke kosten naast de netto-premie of als kosten voor de werkgever. Uitgangspunt is steeds dat het werkelijke kosten moet betreffen en deze kosten niet aan de pensioenreserve worden toegevoegd. Kosten voor afdekken van beleggingsrisico’s moeten bij zuivere premieovereenkomsten aan de netto-premies uit de staffel worden onttrokken.
C. Welke bijlage en daarbij behorende voorwaarden moet worden toegepast
Algemeen
In grote lijnen kunnen de bijlagen in volgorde van 1 naar 5 worden doorlopen. Als een regeling binnen de voorwaarden van een bijlage kwalificeert, hoeft niet aan de voorwaarden in een volgende bijlage te worden voldaan. Bij de toetsing aan de voorwaarden is de fiscale kwalificatie bepalend. Deze fiscale kwalificatie van de regeling kan afwijken van de civiele benadering. De volgende voorbeelden kunnen dit verduidelijken.
Let op!
Indien een regeling wordt gekwalificeerd onder de staffels van bijlage I betekent dit dat kosten voor rendementsgaranties aan de netto-premie uit de staffel moeten worden onttrokken. Toetsing aan de staffels van bijlage I moet daarom steeds gebeuren met inbegrip van de premieopslagen voor rendements- en inleggaranties. Dat geldt ook voor enige voorbeelden hierna.
Voorbeelden
1. Vraag:
Een zuivere premieovereenkomst in de zin van de PW, is vormgegeven als een premiestaffel die geheel voldoet aan de fiscale voorwaarden van artikel 18a, derde lid, Wet LB zoals uitgewerkt in bijlage I van het besluit. De regeling voldoet ook overigens aan de voorwaarden van hoofdstuk IIB, Wet LB. Aan welke voorwaarden moet deze pensioenregeling worden getoetst?
Antwoord:
De premieovereenkomst voldoet geheel aan de staffels opgenomen in bijlage I en kwalificeert als pensioenregeling.
2. Vraag:
In de regeling uit voorbeeld 1 is bepaald dat de beschikbare premie onmiddellijk wordt omgezet in een aanspraak op een kapitaal of een aanspraak op een uitkering. Moet de regeling nu worden getoetst aan de voorwaarden uit respectievelijk bijlage II of III?
Antwoord:
Nee, nu de regeling al in bijlage I kwalificeert als pensioenregeling is de aanwending van de beschikbaar gestelde premie niet relevant. De deelnemer kan met de beschikbaar gestelde premies onmiddellijk een aanspraak op een kapitaal of uitkering inkopen, maar mag ook beleggen.
3. Vraag:
Werkgever stelt een premie beschikbaar, die direct wordt omgezet in een aanspraak op kapitaal. Aan welke voorwaarden in welke bijlage moet worden voldaan?
Antwoord:
Als de beschikbaar gestelde premie voldoet aan de in bijlage I gestelde voorwaarden, dan is de regeling aangewezen als een pensioenregeling. Voldoet de premie niet, bijvoorbeeld omdat sprake is van een gelijkblijvende premie die voor de lagere leeftijdscohorten te hoog is, dan moet worden voldaan aan de voorwaarden van bijlage II. Dat wil zeggen dat de premie bij hoge winstbijschrijvingen onder de voorwaarden genoemd in bijlage II moet worden verlaagd. Als premieverlaging civiel niet mogelijk is omdat civiel sprake is van een premieovereenkomst, kan de regeling ook niet kwalificeren binnen de voorwaarden van bijlage II. De premieovereenkomst zal dan alleen kunnen kwalificeren als de premiebijdragen worden aangepast aan de voorwaarden gesteld in bijlage I of één van de andere bijlagen.
N.B. Voor de fiscale kwalificatie van de regeling maakt het niet uit of de regeling een premieovereenkomst is waarvoor direct kapitaal wordt ingekocht of een kapitaalovereenkomst. De civiele beperkingen kunnen wel tot gevolg hebben dat de toezegging dwingend aan de voorwaarden van bijlage I moet voldoen.
4. Vraag:
Een werkgever stelt aan zijn werknemers een premie beschikbaar op basis van de volledige 3%-staffel van bijlage IV. Deze staffel is gericht op een middelloonpensioen van 2,25%. Hoe moet de verzekeraar de jaarlijkse opbouw bewaken?
Antwoord:
Zoals uit onderdeel 6 van het besluit blijkt, is bij de voorwaarden van bijlage IV uitgegaan van de veronderstelling dat de premies worden belegd in een verzekeringsproduct waarin de verzekeraar ook 3% rendement garandeert. Op deze wijze worden feitelijk nominale middelloonrechten verzekerd. De eventuele winstdeling kan vervolgens binnen de fiscale grenzen worden aangewend voor indexatie. Op dit moment is dat ten hoogste een 3% vaste indexatie. Bij deze uitvoering kan de verzekeraar op eenvoudige wijze de jaarlijkse opbouw bewaken.
5. Vraag:
De werkgever uit voorbeeld 4 wil een premie beschikbaar stellen gericht op een middelloonregeling van 2% opbouw per jaar. Moet de 3%-staffel van bijlage IV worden aangepast?
Antwoord:
Ja, de staffel zoals opgenomen in bijlage IV van het besluit is gericht op een middelloonaanspraak van 2,25%. Bij een ambitieniveau van 2% hoort een aangepaste lagere staffel. De staffel moet in dat geval worden verlaagd door de premiepercentages te vermenigvuldigen met de factor 2/2,25.
6. Vraag:
De werkgever uit voorbeeld 4 wil de beschikbare premie op basis van de 3%-staffel uit bijlage IV beleggen in een zuivere premieovereenkomst. Kan dit en hoe bewaakt de verzekeraar dan de jaarlijkse opbouw?
Antwoord:
Ja, de 3%-staffel kan ook worden gecombineerd met een beleggingsproduct. De staffel voldoet echter niet aan de voorwaarden van de bijlagen I, II of III en moet dus blijven voldoen aan de voorwaarden van bijlage IV. Dat wil zeggen dat de verzekeraar jaarlijks moet toetsen of de opbouw blijft binnen de fiscale kaders voor een middelloonregeling als beschreven in hoofdstuk IIB Wet LB. Daarvoor moet de verzekeraar de diensttijd, het pensioengevend loon en de jaarlijkse opbouw administreren. Op basis van deze gegevens moet de verzekeraar de jaarlijkse opbouw, alsmede de indexatie bewaken. De rechten van de deelnemer mogen deze jaarlijkse opbouwgrenzen op geen enkel moment overschrijden. Ook bij tussentijdse beëindiging van de deelname aan de regeling mogen bij waardeoverdracht niet meer rechten worden meegegeven dan mogelijk zou zijn geweest in een middelloonregeling, passend binnen de fiscale kaders van hoofdstuk IIB Wet LB.
D. Diverse vragen en antwoorden.
1. Vraag:
Wat wordt in voorwaarde e van bijlage IV bedoeld met overrendement?
Antwoord:
In onderdeel 6 van het besluit is voor de toepassing van de 3%-staffel uitgegaan van een verzekeringsproduct, waarin ook 3% rendement wordt gegarandeerd. In dat geval is het uitgangspunt dat het rendement boven 3% kan worden aangewend voor een fiscaal toegestane indexatie. Dit kan anders uitvallen als de verzekeraar een andere opzet kiest. Het is daarbij van belang dat de jaarlijkse opbouwgrenzen van 2,25% middelloon plus ten hoogste een vaste indexatie van 3% worden bewaakt.
2. Vraag:
Wat wordt in voorwaarde e van bijlage IV bedoeld met “aangewend voor een fiscaal maximaal toegestane indexatie van het pensioen” bij een zuivere premieovereenkomst? Wordt hiermee bedoeld de aankoop van een stijgende pensioenuitkering (maximaal 3%) vanaf de pensioendatum?
Antwoord:
Zoals aangegeven in de HANDREIKING INDEXATIE VAN PENSIOENEN (versie 18 april 2007) wordt een vaste indexatie van ten hoogste 3% momenteel fiscaal acceptabel geacht. Bij een middelloontoezegging mag dat zowel een vaste voorindexatie als ook een na-indexatie zijn. Onder de veronderstelling dat de 3%-staffel wordt gebruikt in combinatie met een verzekering met een 3% rendementsgarantie, kan het rendement boven de 3% worden aangewend voor een dergelijke vaste indexatie. Omdat hierbij sprake is van een middelloonstreven kan het rendement boven de 3% worden aangewend voor zowel voorindexatie als ook na-indexatie.
De combinatie van de 3%-staffel met een zuivere beleggingsverzekering leidt tot uitvoeringsproblemen. De deelnemer mag per jaar nooit meer rechten verkrijgen dan het resultaat van de pensioengevende diensttijd X het middelloonpercentage passend bij de staffel plus een voorindexatie van ten hoogste 3%. Dit moet jaarlijks getoetst worden. Deze bewaking van de jaarlijkse opbouwbegrenzing is een gevolg van de keuze voor deze combinatie. Ook bij tussentijdse beëindiging van de deelname mag geen sprake zijn van een teveel aan opgebouwde rechten dat aan de deelnemer wordt meegegeven.
3. Vraag:
In voorwaarde g van bijlage IV wordt aangegeven dat een resterend kapitaal vervalt aan de verzekeraar. De achterliggende gedachte hierbij is dat het pensioen van de werknemer niet hoger mag worden dan fiscaal maximaal is. Is het ook mogelijk om in de uitvoeringsovereenkomst overeen te komen dat het resterende kapitaal vervalt aan de werkgever?
Antwoord:
Nee. De voorwaarde dat het surplus vervalt aan de pensioenuitvoerder/verzekeraar is opgenomen om te voorkomen dat meer premie voor een pensioenrecht wordt gestort dan noodzakelijk. Op deze wijze wordt door het bewaken van de jaarlijkse opbouw voorkomen dat onnodige lasten worden genomen.
4. Vraag:
Mag er tot 1 januari 2015 gebruik worden gemaakt van een bruto-staffel uit het besluit van 23 oktober 2007 op basis van een 3% rekenrente?
Antwoord:
Het staffelbesluit van oktober 2007 gaat uit van 4%-staffels en is een uitwerking van het wettelijk kader zoals aangegeven in artikel 18a, derde lid, Wet LB. Als een verzekeraar deze staffels tegen 3% wil herrekenen moet men de premiepercentages zodanig verlagen dat deze binnen de fiscale 4%-staffel blijven (afgeleide 3%-staffel). De goedkeuring voor een niet verlaagde 3%-staffel geldt alleen onder de voorwaarden van het besluit van 21 december 2009.
5. Vraag:
Mag een verzekeraar bij de combinatie van een 3%-staffel met een zuiver beleggingsproduct een surplus boven de maximale jaarlijks toegestane opbouwgrenzen reserveren en toevoegen in een later jaar, waarin de jaarlijkse opbouw niet is gehaald?
Antwoord:
Ja, het is mogelijk een rendement boven de jaarlijkse opbouwgrens te reserveren en weer toe te voegen in een later jaar, waarin de maximale opbouwgrens niet is bereikt. In verband met de overige voorwaarden van bijlage IV mag de deelnemer geen rechten verkrijgen op het door de verzekeraar gereserveerde surplus. Ook niet bij waardeoverdracht.