Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Vervallen V&A 08-052 Uitstel van de in de regeling vastgestelde pensioendatum in een beschikbare-premiestelsel en de 100%-toets d.d. 160915

Belangrijk!  Vervallen

Dit Vraag & Antwoord is d.d. 26 oktober 2017 vervallen.

Vraag

Volgens artikel 18a, negende lid, van de de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) moet de 100%-toets voor een beschikbare-premieregeling plaatsvinden op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van ingang van het pensioen. Stel dat de feitelijke pensioeningangsdatum wordt uitgesteld en dat wordt doorgewerkt. Mag de 100%-toets dan altijd worden uitgesteld tot de feitelijke ingangsdatum?

Antwoord

Nee, niet altijd. Het antwoord hangt af van de vraag of de pensioenopbouw na de in de regeling vastgestelde pensioendatum wordt voortgezet. Zo'n voortzetting kan op basis van artikel 18a, vijfde lid, van de Wet LB ook voor het beschikbare-premiestelsel bij uitstel van de in de regeling vastgestelde pensioendatum plaatsvinden overeenkomstig het voorheen gevolgde stelsel. De hieruit voortvloeiende verhoging van het pensioen moet worden berekend op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. De voortgezette pensioenopbouw is echter niet verplicht. Er moeten bij doorwerken in een beschikbare-premiestelsel dan ook twee situaties worden onderscheiden voor het moment van de 100%-toets:

a. Doorwerken zonder voortgezette pensioenopbouw: 100%-toets op de feitelijke ingangsdatum

Indien een werknemer doorwerkt na de in de regeling vastgestelde pensioendatum maar besluit om geen aanvullende premies meer te storten, wordt geen gebruik gemaakt van artikel 18a, vijfde lid, van de Wet LB. Het op die datum aanwezige pensioenkapitaal zal blijven renderen gedurende de periode dat wordt doorgewerkt. Pas op het moment dat het pensioen feitelijk ingaat omdat de dienstbetrekking eindigt (artikel 18a, vierde lid, 2º, van de Wet LB) of omdat de werknemer de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de voor de werknemer geldende AOW-leeftijd (artikel 18a, vierde lid, 5º, van de Wet LB), wordt artikel 18a, negende lid, van de Wet LB toegepast. Zie Vraag en Antwoord 08-051.

b. Doorwerken met voortgezette pensioenopbouw: doorlopende 100%-toets

Indien een werknemer doorwerkt na de in de regeling vastgestelde pensioendatum en besluit om ook door te gaan met de pensioenopbouw overeenkomstig het voorheen gevolgde stelsel, is artikel 18a, vijfde lid, van de Wet LB van toepassing. In een beschikbare-premiestelsel leidt dit tot het probleem dat de voorheen gebruikte premiestaffel niet meer aansluit bij de latere, feitelijke ingangsdatum van het pensioen. De gebruikte staffel is immers gebaseerd op de oorspronkelijk in de regeling vastgestelde pensioendatum. In die situatie kan men uit praktische overwegingen het premiepercentage uit de laatste leeftijdsklasse van de bestaande staffel blijven hanteren. Op grond van artikel 18a, vijfde lid, van de Wet LB mag het ouderdomspensioen evenwel niet verder worden opgebouwd dan tot 100% van het pensioengevend loon. Bij het bereiken van die grens moet de voortgezette pensioenopbouw worden gestaakt. Dit betekent dat bij doorwerken met voortgezette pensioenopbouw ook in een beschikbare-premieregeling doorlopend getoetst zal moeten worden of de 100%-grens nog niet is bereikt. Artikel 18a, negende lid, van de Wet LB zet de toetsing van artikel 18a, vijfde lid, dus niet opzij.

Na het bereiken van de 100%-grens, met als gevolg de beëindiging van de premiebetaling, is men niet altijd verplicht om het ouderdomspensioen direct te laten ingaan. Indien de werknemer op dat moment de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt kan de ingangsdatum van het ouderdomspensioen nog worden uitgesteld tot het moment dat de dienstbetrekking eindigt (artikel 18a, vierde lid, 2º, van de Wet LB) of uiterlijk tot het tijdstip waarop de werknemer de AOW-leeftijd bereikt (artikel 18a, vierde lid, 3º, van de Wet LB). Heeft de werknemer bij het bereiken van de 100%-grens de AOW-leeftijd bereikt dan dient het pensioen op dat moment in te gaan (artikel 18a, vierde lid, 4º, van de Wet LB). Ten overvloede merk ik op dat het moment waarop de werknemer de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de AOW-leeftijd te allen tijde blijft gelden als absolute grens (artikel 18a, vierde lid, 5º, van de Wet LB). Artikel 18a, negende lid, van de Wet LB wordt in deze gevallen toegepast op het moment dat het ouderdomspensioen feitelijk ingaat.

Een Vraag en Antwoord van vergelijkbare strekking was eerder opgenomen in onderdeel 17 van het vervallen besluit CPP2003/530M (besluit van 29 augustus 2003)

Deel deze pagina

Op deze pagina