Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

V&A 09-004 Rekenrente balanswaardering eigen beheer pensioen met open indexatie

Dit V&A 09-004 behandelt de vraag of het altijd mogelijk is om een in eigen beheer gehouden pensioenverplichting met een open indexatie op de winstbepalende balans te waarderen uitgaande van een nominale uitkering en een rekenrente van 4%.

Vraag

Is het altijd mogelijk een in eigen beheer gehouden pensioenverplichting met een open indexatie op de winstbepalende balans te waarderen uitgaande van een nominale uitkering en een rekenrente van 4%?

Antwoord

Nee. Goed koopmansgebruik eist dat pensioenverplichtingen en andere soortgelijke verplichtingen worden gewaardeerd met gebruikmaking van de geldende marktrente voor langlopende leningen en de gebruikelijke overlevingstafels zoals van toepassing bij het aangaan van de verplichtingen. Bij een stijging van de verplichting als gevolg van een verzwaring – per saldo – van de grondslagen mogen de verplichtingen hoger worden gewaardeerd. Bij een later optredende verlichting – per saldo – van die grondslagen moeten de verplichtingen weer lager worden gewaardeerd, maar niet lager dan zij zouden worden gewaardeerd met gebruikmaking van de oorspronkelijk gehanteerde grondslagen (vgl. Hoge Raad 28 juni 2000, nr. 34 169 (ECLI:NL:HR:2000:AA6313), Hoge Raad 23 januari 2004, nr. 38 029 (ECLI:NL:HR:2004:AI0416) en Hoge Raad 1 september 2006, nr. 40 930 (ECLI:NL:HR:2006:AU6038)). De Hoge Raad maakt geen onderscheid tussen nominale en geïndexeerde pensioenen. Dit betekent dat ook de verplichting voor een geïndexeerd pensioen op de winstbepalende balans gewaardeerd moet worden met inachtneming van de marktrente voor langlopende leningen zoals van toepassing bij het aangaan van de verplichtingen.

Artikel 3.29 Wet IB 2001 bepaalt dat de bij de waardering te hanteren rekenrente tenminste 4% moet bedragen. Indien de voor de waardering van de pensioenverplichtingen te hanteren marktrente lager is dan 4%, heeft artikel 3.29 Wet IB 2001 tot gevolg dat deze verplichtingen moeten worden gewaardeerd met inachtneming van een rekenrente van 4%.

In de praktijk wordt ten onrechte nogal eens gedacht dat aan het arrest van de Hoge Raad van 14 juli 2000, nr. 35 489 (ECLI:NL:PHR:2000:AA6517) kan worden ontleend dat een verplichting voor een pensioen met open indexatie op de winstbepalende balans altijd kan worden gewaardeerd uitgaande van een nominale uitkering en een rekenrente van 4%. In het arrest was echter de op de fiscale openingsbalans van een op 1 januari 1992 belastingplichtig geworden directiepensioenlichaam op te nemen waarde in het economische verkeer van de pensioenverplichting aan de orde. Het arrest van 14 juli 2000 heeft dus geen betrekking op de balanswaardering van een pensioen met open indexatie.

In het arrest van 14 april 2006, nr. 41 569 (ECLI:NL:HR:2006:AW1747) heeft de Hoge Raad in afwijking van eerdere arresten (waaronder het arrest van 14 juli 2000, nr. 35 489 (ECLI:NL:PHR: 2000:AA6517)) beslist dat de waarde in het economische verkeer van een open geïndexeerd pensioenrecht kan worden bepaald door uit te gaan van de waarde van een pensioen met vaste indexatie dat tussen partijen (op zakelijke wijze) ten tijde van de overdracht ter vervanging van de toegezegde open indexatie zou zijn overeengekomen. Blijkbaar zijn de gewijzigde marktomstandigheden voor de Hoge Raad aanleiding geweest om een open indexatie anders te waarderen dan voorheen. Deze gewijzigde visie van de Hoge Raad ten aanzien van de waarde van een open geïndexeerde pensioenverplichting kan ook worden gehanteerd voor de waardering van de verplichting op de winstbepalende balans. In navolging van het besluit van 19 maart 2019, nr. 2019-6904 kan de fictieve vaste indexatie, die dient ter vervanging van de open indexatie, zonder nader onderzoek worden gesteld op 2% per jaar.

Artikel 3.26 Wet IB 2001 verhindert dat bij de bepaling van de winst kosten en lasten in aanmerking worden genomen die samenhangen met de wijzigingen in de hoogte van lonen en prijzen na afloop van het jaar. Artikel 3.28 Wet IB 2001 geeft specifiek voor pensioenverplichtingen aan wanneer een verband met wijzigingen in de hoogte van lonen of prijzen na afloop van het jaar niet aanwezig wordt geacht. Dat is het geval als de kosten en lasten van de pensioenverplichting betrekking hebben op een pensioengrondslag die is gebaseerd op een loon dat niet uitgaat boven het loon bij het einde van het jaar en bij de berekening van die kosten en lasten in feite een rekenrente in aanmerking is genomen van ten minste 4%. Als rekening wordt gehouden met een indexatieverplichting en wel zodanig dat het saldo van rekenrente en indexatiepercentage minimaal 4% bedraagt, wordt voor de toepassing van artikel 3.26 Wet IB 2001 geacht geen rekening te zijn gehouden met indexatie-elementen.

Voorbeeld 1 (in feite gehanteerde rekenrente is groter dan 4%)

Gegevens
  • Leeftijd werknemer op balansdatum 45 jaar
  • Pensioenleeftijd 68 jaar
  • Tijdsevenredig opgebouwd OP € 75.000
  • Uitkeringswijze maand achteraf
  • Marktrente waardering pensioenverplichting 7%
  • Na-indexatie 2%
  • Overlevingstafel GBM 2017-2022 (zonder leeftijdscorrectie)
  • Waardering volgens koopsommethode
Uitwerking

Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2000, nr. 34 169 (ECLI:NL:HR:2000:AA6313) moet de pensioenverplichting worden gewaardeerd met inachtneming van de marktrente van 7%. Daarmee wordt aan de eis inzake de minimaal te hanteren rekenrente van artikel 3.29 Wet IB 2001 voldaan. Bij de balanswaardering moet ook rekening worden gehouden met de indexatieverplichting. De pensioenverplichting op balansdatum op basis van 7% rekenrente en 2% na-indexatie bedraagt € 145.403. Indien bij de balanswaardering rekening wordt gehouden met de minimaal te hanteren rekenrente van 4% zonder na-indexatie bedraagt de pensioenverplichting op balansdatum € 302.751. Omdat bij de waardering van de pensioenverplichting in feite een rekenrente van tenminste 4% in aanmerking is genomen, wordt op grond van artikel 3.28 Wet IB 2001 geacht dat bij de waardering geen rekening is gehouden met een indexatie-element.

Voorbeeld 2 (marktrente is groter dan 4% en in feite gehanteerde rekenrente is kleiner dan 4%)

Gegevens
  • Leeftijd werknemer op balansdatum 45 jaar
  • Pensioenleeftijd 68 jaar
  • Tijdsevenredig opgebouwd OP € 75.000
  • Uitkeringswijze maand achteraf
  • Marktrente waardering pensioenverplichting 4,5%
  • Na-indexatie 2%
  • Overlevingstafel GBM 2017-2022 (zonder leeftijdscorrectie)
  • Waardering volgens koopsommethode
Uitwerking

Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2000, nr. 34 169 (ECLI:NL:HR:2000:AA6313) moet de pensioenverplichting worden gewaardeerd met inachtneming van de marktrente van 4,5%. Daarmee wordt aan de eis inzake de minimaal te hanteren rekenrente van artikel 3.29 Wet IB 2001 voldaan. Bij de balanswaardering moet ook rekening worden gehouden met de indexatieverplichting. De pensioenverplichting op balansdatum op basis van 4,5% rekenrente en 2% na-indexatie bedraagt € 304.659. Indien bij de balanswaardering rekening wordt gehouden met de minimaal te hanteren rekenrente van 4% zonder na-indexatie bedraagt de pensioenverplichting op balansdatum € 302.751.

Omdat bij de waardering van de pensioenverplichting in feite een rekenrente van minder dan 4% in aanmerking is genomen, geldt de in artikel 3.28 Wet IB 2001 veronderstelde afwezigheid van een indexatie-element niet. Het indexatie-element bedraagt: € 304.659 -/- € 302.751 = € 1.908. De hiermee verband houdende kosten en lasten moeten op grond van de artikelen 3.26 en 3.27 Wet IB 2001 bij de bepaling van de jaarwinst buiten aanmerking blijven en dienen te worden geactiveerd.

Voorbeeld 3 (marktrente is kleiner dan 4% en in feite gehanteerde rekenrente is kleiner dan 4%)

Gegevens
  • Leeftijd werknemer op balansdatum 45 jaar
  • Pensioenleeftijd 68 jaar
  • Tijdsevenredig opgebouwd OP € 75.000
  • Uitkeringswijze maand achteraf
  • Marktrente waardering pensioenverplichting 3,85%
  • Na-indexatie 2%
  • Overlevingstafel GBM 2017-2022 (zonder leeftijdscorrectie)
  • Waardering volgens koopsommethode
Uitwerking

Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2000, nr. 34 169 (ECLI:NL:HR:2000:AA6313) moet de pensioenverplichting worden gewaardeerd met inachtneming van de marktrente van 3,85%. Artikel 3.29 Wet IB 2001 schrijft echter een minimaal te hanteren rekenrente van 4% voor. De pensioenverplichting op balansdatum op basis van de minimaal te hanteren rekenrente van 4%, zonder rekening te houden met de indexatieverplichting bedraagt € 302.751. Als bij de balanswaardering rekening wordt gehouden met de minimaal te hanteren rekenrente van 4% en een na-indexatie van 2% bedraagt de pensioenverplichting op balansdatum € 354.938.

Omdat bij de waardering van de pensioenverplichting in feite een rekenrente van minder dan 4% in aanmerking is genomen, geldt de in artikel 3.28 Wet IB 2001 veronderstelde afwezigheid van een indexatie-element niet. Het indexatie-element bedraagt: € 354.938 -/- € 302.751 = € 52.187. De hiermee verband houdende kosten en lasten moeten op grond van de artikelen 3.26 en 3.27 Wet IB 2001 bij de bepaling van de jaarwinst buiten aanmerking blijven en dienen te worden geactiveerd.

Praktische oplossing

Indien de in feite gehanteerde rekenrente lager is dan 4%, kan uit praktische overwegingen bij de waardering van een geïndexeerde pensioenverplichting in eigen beheer worden uitgegaan van nominale uitkeringen en een rekenrente van 4%.

In voorbeeld 2 en 3 is sprake van een situatie waarbij de in feite gehanteerde rekenrente minder is dan 4%. In dat geval mag de pensioenverplichting uit praktische overwegingen op de winstbepalende balans worden gewaardeerd door uit te gaan van een nominale uitkering en een rekenrente van 4%. De pensioenverplichting mag daarom op de winstbepalende balans gewaardeerd worden op € 302.751. Er is in dat geval geen sprake van kosten en lasten die verband houden met de toekomstige indexatie die bij het bepalen van de jaarwinst buiten aanmerking moeten blijven.

Deel deze pagina