V&A 17-012 Pensioenrichtleeftijd lager dan 68 jaar vanaf 1 januari 2018
Publicatiedatum 14-02-2024
Dit V&A 17-012 behandelt de vraag of per 1 januari 2018 in een pensioenregeling altijd een pensioenrichtleeftijd van 68 jaar of ouder moet worden opgenomen. In het V&A zijn ook de vanaf 1 januari 2018 geldende actuarieel herrekende opbouwpercentages opgenomen voor ouderdomspensioen met een ingangsleeftijd lager dan 68 jaar.
Let op!
De inhoud van dit V&A is van toepassing op pensioenaanspraken en pensioenregelingen die vallen onder het overgangsrecht van artikel 38b, eerste lid, respectievelijk van artikel 38q van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB). De inhoud van dit V&A is niet van toepassing op aanspraken ingevolge een pensioenregeling die voldoet aan het nieuwe fiscale pensioenkader van de Wet toekomst pensioenen (WTP).
Per 1 juli 2023 is de WTP in werking getreden. Het fiscale pensioenkader, zoals dat gold tot 1 juli 2023 (oude fiscale pensioenkader), blijft van toepassing op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd tot aan het moment dat een pensioenregeling wordt aangepast aan de WTP, mits deze aanspraken niet zijn omgezet in aanspraken ingevolge een premieovereenkomst als bedoeld in artikel 10 van de Pensioenwet (PW) of artikel 28 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb). Dit volgt uit artikel 38b, eerste en tweede lid, Wet LB.
Voor de aanpassing van een pensioenregeling aan het nieuwe fiscale en civiele pensioenkader geldt een transitieperiode. Dit is geregeld in artikel 38q Wet LB respectievelijk artikel 220i PW en artikel 214g Wvb. Tijdens de transitieperiode mag pensioenopbouw blijven plaatsvinden met toepassing van het oude fiscale pensioenkader.
Vraag
In artikel 18a, achtste lid, Wet LB (tekst 30 juni 2023) is bepaald dat de in artikel 18a, zesde lid, Wet LB (tekst 30 juni 2023) genoemde pensioenrichtleeftijd wordt verhoogd afhankelijk van de door het CBS vast te stellen ontwikkeling van de resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd. De pensioenrichtleeftijd is per 1 januari 2018 verhoogd naar 68 jaar (zie artikel II, onderdeel B, van het besluit van 21 december 2016 tot wijziging van enige wetten en uitvoeringsbesluiten op het gebied van de belastingen (Staatsblad 2016-549)) .
Moet per 1 januari 2018 in een pensioenregeling altijd een pensioenrichtleeftijd van 68 jaar of ouder worden opgenomen?
Antwoord
Nee. Ook na 1 januari 2018 mag in een pensioenregeling een pensioenrichtleeftijd lager dan 68 jaar worden opgenomen. Wel geldt dan de voorwaarde dat de omvang van het op te bouwen ouderdomspensioen niet hoger mag zijn dan het op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen naar de lagere pensioenrichtleeftijd herrekende fiscaal maximale ouderdomspensioen ingaande op de eerste dag van de maand waarin de 68-jarige leeftijd wordt bereikt. Dit volgt uit artikel 18a, zesde lid, Wet LB (tekst 30 juni 2023). Deze actuariële herrekening kan zowel plaatsvinden in de opbouwfase als op de ingangsdatum van het pensioen. In de opbouwfase leidt de herrekening tot een lagere jaarlijkse maximale opbouw voor het ouderdomspensioen.
Maximale opbouwpercentages voor een ouderdomspensioen
In het overzicht hieronder zijn de vanaf 1 januari 2018 geldende maximale, herrekende opbouwpercentages opgenomen voor ouderdomspensioen ingaande op 67, 66, 65, 64, 63, 62, 61 en 60 jaar.
TABEL 1
Pensioenleeftijd volgens pensioen-regeling | Maximaal opbouwpercentage ouderdomspensioen in een middelloonstelsel | Maximaal opbouwpercentage ouderdomspensioen in een eindloonstelsel |
---|---|---|
68 | 1,875 | 1,657 |
67 | 1,738 | 1,536 |
66 | 1,615 | 1,427 |
65 | 1,503 | 1,328 |
64 | 1,401 | 1,238 |
63 | 1,309 | 1,157 |
62 | 1,224 | 1,082 |
61 | 1,147 | 1,013 |
60 | 1,075 | 0,950 |
De herrekende maximale opbouwpercentages voor de pensioenopbouw in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2013 onder de werking van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Wet VPL), de pensioenopbouw onder de werking van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd (Wet VAP) in 2014 en de pensioenopbouw in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017 onder de werking van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen (Wet Witteveen 2015) met een pensioenrichtleeftijd van 67 jaar waren opgenomen in respectievelijk V&A 05-046, V&A 12-004 en V&A 14-008.
Gevolgen voor het partnerpensioen
Als in de pensioenregeling een pensioenrichtleeftijd lager dan 68 jaar is opgenomen, betekent dit niet dat ook de maximale opbouwpercentages per (bereikbaar) dienstjaar voor het partnerpensioen en het wezenpensioen van de artikelen 18b en 18c Wet LB (tekst 30 juni 2023) op een lager (actuarieel herrekend) niveau moeten worden vastgesteld. Vanzelfsprekend is het aantal (bereikbare) dienstjaren voor het partner- en wezenpensioen wel lager dan bij een in de regeling opgenomen pensioenrichtleeftijd van 68 jaar.
Maximale opbouwpercentages voor een ouderdomspensioen plus 70% partnerpensioen
Men kan er ook voor kiezen om de omvang van het partnerpensioen in de pensioenregeling te stellen op 70% van het ouderdomspensioen. Bij een pensioenrichtleeftijd lager dan 68 jaar is het opbouwpercentage van het partnerpensioen dan lager dan het toegestane wettelijke maximum van artikel 18b Wet LB (tekst 30 juni 2023). Ten opzichte van de situatie bij een pensioenrichtleeftijd van 68 jaar wordt het partnerpensioen in dit geval immers evenredig verlaagd met de verlaging van het opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen.
Door eerst een partnerpensioen op opbouwbasis tot het wettelijk maximum van artikel 18b Wet LB (tekst 30 juni 2023) toe te zeggen en deze toezegging direct te laten volgen door een ruil van partnerpensioen naar ouderdomspensioen, wordt de actuariële herrekening van het ouderdomspensioen gedeeltelijk gecompenseerd. Het naar het ouderdomspensioen te ruilen partnerpensioen op opbouwbasis is gelijk aan het verschil tussen het in eerste instantie toegezegde fiscaal maximale partnerpensioen en het partnerpensioen van 70% van het ouderdomspensioen. Het resultaat van deze ruil leidt dan tot de volgende maximale opbouwpercentages van het ouderdomspensioen.
TABEL 2
Pensioenleeftijd volgens pensioen-regeling | Maximaal opbouwpercentage ouderdomspensioen in een middelloonstelsel | Maximaal opbouwpercentage ouderdomspensioen in een eindloonstelsel |
---|---|---|
68 | 1,875 | 1,657 |
67 | 1,760 | 1,556 |
66 | 1,656 | 1,463 |
65 | 1,560 | 1,378 |
64 | 1,471 | 1,300 |
63 | 1,389 | 1,228 |
62 | 1,313 | 1,161 |
61 | 1,243 | 1,098 |
60 | 1,177 | 1,040 |
Maximale opbouwpercentages voor een ouderdomspensioen voor de toepassing van artikel 10aa UBLB (tekst 30 juni 2023)
In het overzicht hieronder zijn de maximale, herrekende verlaagde opbouwpercentages opgenomen voor ouderdomspensioen ingaande op 67, 66, 65, 64, 63, 62, 61 en 60 jaar voor de toepassing van de combinatie van een verlaagde inbouw van AOW met een verlaagd opbouwpercentage als bedoeld in artikel 10aa van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (UBLB) (tekst 30 juni 2023).
TABEL 3
Pensioen-leeftijd volgens pensioen-regeling | Maximaal opbouwpercentage ouderdomspensioen in een middelloonstelsel (artikel 10aa, eerste lid, UBLB (tekst 30 juni 2023)) | Maximaal opbouwpercentage ouderdomspensioen in een eindloonstelsel (artikel 10aa, tweede lid, UBLB (tekst 30 juni 2023)) | ||
---|---|---|---|---|
Maximaal 1,701% | Maximaal 1,788% | Maximaal 1,483% | Maximaal 1,570% | |
68 | 1,701 | 1,788 | 1,483 | 1,570 |
67 | 1,577 | 1,657 | 1,375 | 1,455 |
66 | 1,465 | 1,540 | 1,277 | 1,352 |
65 | 1,364 | 1,433 | 1,189 | 1,258 |
64 | 1,271 | 1,336 | 1,108 | 1,173 |
63 | 1,187 | 1,248 | 1,035 | 1,096 |
62 | 1,111 | 1,167 | 0,968 | 1,025 |
61 | 1,040 | 1,093 | 0,907 | 0,960 |
60 | 0,976 | 1,026 | 0,851 | 0,900 |
De herrekende maximale opbouwpercentages voor de pensioenopbouw met toepassing van artikel 10aa UBLB onder de werking van de Wet VAP in 2014 en de pensioenopbouw in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017 onder de werking van de Wet Witteveen 2015 met een pensioenrichtleeftijd van 67 jaar waren opgenomen in respectievelijk V&A 12-004 en V&A 14-008.
Maximale opbouwpercentages voor een ouderdomspensioen plus 70% partnerpensioen voor de toepassing van artikel 10aa UBLB (tekst 30 juni 2023)
In het overzicht hieronder zijn de maximale, herrekende verlaagde opbouwpercentages opgenomen voor ouderdomspensioen ingaande op 67, 66, 65, 64, 63, 62, 61 en 60 jaar gecombineerd met een partnerpensioen van 70% van het ouderdomspensioen voor de toepassing van de combinatie van een verlaagde inbouw van AOW met een verlaagd opbouwpercentage als bedoeld in artikel 10aa UBLB (tekst 30 juni 2023).
Ook bij toepassing van de verlaagde opbouwpercentages en inbouw van AOW van artikel 10aa UBLB (tekst 30 juni 2023) is het mogelijk om de omvang van het partnerpensioen in de pensioenregeling te stellen op 70% van het ouderdomspensioen. Bij een pensioenrichtleeftijd lager dan 68 jaar is het opbouwpercentage van het partnerpensioen dan lager dan het toegestane wettelijke maximum van artikel 18b Wet LB (tekst 30 juni 2023) in combinatie met artikel 10aa UBLB (tekst 30 juni 2023). Ten opzichte van de situatie bij een pensioenrichtleeftijd van 68 jaar wordt het partnerpensioen in dit geval immers evenredig verlaagd met de verlaging van het opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen vanwege de actuariële herrekening naar de lagere pensioenrichtleeftijd.
Door eerst een partnerpensioen op opbouwbasis tot het wettelijk maximum van artikel 18b Wet LB (tekst 30 juni 2023) in combinatie met artikel 10aa UBLB (tekst 30 juni 2023) toe te zeggen en deze toezegging direct te laten volgen door een ruil van partnerpensioen naar ouderdomspensioen, wordt de actuariële herrekening van het ouderdomspensioen gedeeltelijk gecompenseerd. Het naar het ouderdomspensioen te ruilen partnerpensioen op opbouwbasis is gelijk aan het verschil tussen het in eerste instantie toegezegde fiscaal maximale partnerpensioen en het partnerpensioen van 70% van het ouderdomspensioen. Het resultaat van deze ruil leidt dan bij toepassing van de verlaagde opbouwpercentages en inbouw van AOW van artikel 10aa UBLB (tekst 30 juni 2023) tot de volgende maximale opbouwpercentages van het ouderdomspensioen.
TABEL 4
Pensioen-leeftijd volgens pensioen-regeling | Maximaal opbouwpercentage ouderdomspensioen in een middelloonstelsel (artikel 10aa, eerste lid, UBLB (tekst 30 juni 2023)) | Maximaal opbouwpercentage ouderdomspensioen in een eindloonstelsel (artikel 10aa, tweede lid, UBLB (tekst 30 juni 2023)) | ||
---|---|---|---|---|
Maximaal 1,701% | Maximaal 1,788% | Maximaal 1,483% | Maximaal 1,570% | |
68 | 1,701 | 1,788 | 1,483 | 1,570 |
67 | 1,597 | 1,679 | 1,392 | 1,474 |
66 | 1,502 | 1,579 | 1,310 | 1,386 |
65 | 1,415 | 1,487 | 1,234 | 1,306 |
64 | 1,335 | 1,403 | 1,163 | 1,232 |
63 | 1,260 | 1,325 | 1,099 | 1,163 |
62 | 1,191 | 1,252 | 1,039 | 1,100 |
61 | 1,127 | 1,185 | 0,983 | 1,041 |
60 | 1,068 | 1,123 | 0,931 | 0,986 |
De herrekende maximale opbouwpercentages voor de pensioenopbouw met toepassing van artikel 10aa UBLB onder de werking van de Wet VAP in 2014 en de pensioenopbouw in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017 onder de werking van de Wet Witteveen 2015 met een pensioenrichtleeftijd van 67 jaar waren opgenomen in respectievelijk V&A 12-004 en V&A 14-008.
Slotopmerkingen
Artikel 18a, zesde lid, Wet LB (tekst 30 juni 2023) laat de directe toekenning van een ouderdomspensioen op basis van tabel 2 of 4 zonder de omweg van de ruil van het partnerpensioen niet toe. Slechts via de weg van toezegging van een maximaal partnerpensioen op opbouwbasis, direct gevolgd door een (gedeeltelijke) ruil daarvan naar het ouderdomspensioen op basis van artikel 18d, eerste lid, onderdeel d, Wet LB (tekst 30 juni 2023), kan deze situatie worden bereikt. Uiteraard kan er alleen een ruil van partnerpensioen plaatsvinden als er daadwerkelijk een partnerpensioen op opbouwbasis is toegezegd.
Omdat de rechten van de partner door de (gedeeltelijke) ruil van het partnerpensioen naar het ouderdomspensioen worden aangetast, zal de partner moeten instemmen met de ruil. Het door de ruil ontstane verlies aan partnerpensioen kan op grond van artikel 18d, eerste lid, onderdeel d, Wet LB (tekst 30 juni 2023) niet worden gecompenseerd.
De bovenstaande opbouwpercentages gelden als een algemeen toepasbare richtlijn. Daarvan kan in individuele omstandigheden worden afgeweken. Daarvoor moet aannemelijk worden gemaakt dat in dat individuele geval een ander actuarieel herrekend opbouwpercentage moet worden toegepast.
Bij beschikbare-premieregelingen kan men uitgaan van een premiestaffel op basis van een pensioenrichtleeftijd van 68 jaar (bijvoorbeeld één van de premiestaffels van het Staffelbesluit pensioenen van 26 juni 2023, nr. 2023-13825. Bij ingang van het pensioen vóór 68 jaar is het dan aanwezige kapitaal de tegenwaarde van de herrekende aanspraken ten opzichte van 68 jaar.