Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Vervallen V&A 20-003 Aanpassen ODV-uitkeringsperiode na verlagen AOW-leeftijd d.d. 240320

Belangrijk!  Vervallen

Dit V&A is d.d. 14 februari 2024 vervallen.

Dit V&A 20-003 behandelt de vraag of het mogelijk is om een aangevangen ODV-uitkeringsperiode aan te passen na het verlagen van de AOW-leeftijd op grond van de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd.

Inleiding

In artikel 38p van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) zijn de fiscale voorwaarden opgenomen voor een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting (ODV). In het tweede lid van dit artikel is bepaald hoe de waarde van de ODV moet worden uitgekeerd.

Uitgangspunt is dat de waarde van de ODV wordt uitgekeerd in een periode van 20 jaar vanaf het bereiken van de AOW-leeftijd. Wordt de eerste ODV-termijn (maximaal vijf jaar) vóór de AOW-leeftijd uitgekeerd, dan wordt de standaard uitkeringsperiode verlengd met de periode gelegen tussen het uitkeren van de eerste ODV-termijn en het bereiken van de AOW-leeftijd.

Bij de aanvang van de ODV-uitkeringen, staat de duur van de ODV-uitkeringsperiode in principe vast.

Vraag

ODV-gerechtigde X is geboren op 1 juni 1957. Op 1 september 2019 heeft hij de ODV-termijnen laten ingaan. Naar de toen geldende wetgeving zou hij op 1 september 2024 zijn AOW-leeftijd bereiken. Omdat de ODV-termijnen vijf jaar vóór de in 2019 geldende AOW-leeftijd zijn ingegaan, is de ODV-uitkeringsperiode toen vastgesteld op 25 jaar.

Per 1 januari 2020 is de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd in werking getreden. Als gevolg hiervan bereikt X drie maanden eerder zijn AOW-leeftijd, op 1 juni 2024.

Kan de resterende duur van de ODV-uitkeringsperiode worden aangepast aan de lager vastgestelde AOW-leeftijd?

Antwoord

Ja, het ontmoet fiscaal geen bezwaar om de eerder vastgestelde ODV-uitkeringsperiode eenmalig aan te passen aan de door de invoering van de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd lager vastgestelde AOW-leeftijd. Dit is echter niet verplicht.

Voor het aanpassen van de resterende ODV-uitkeringsperiode gelden de volgende aandachtspunten:

  • Het aanpassen van de resterende ODV-uitkeringsperiode kan zowel gedurende het ODV-uitkeringsjaar als op de ODV-uitkeringsverjaardag plaatsvinden.
  • Het bedrag van de uit te keren ODV-termijnen moet direct herrekend worden bij het aanpassen van de resterende ODV-uitkeringsperiode aan de lager vastgestelde AOW-leeftijd.
  • De ODV-uitkeringsverjaardag wijzigt niet bij het aanpassen van de resterende ODV-uitkeringsperiode gedurende het ODV-uitkeringsjaar. Op het moment van deze tussentijdse aanpassing vindt er ook geen oprenting plaats van de op dat moment resterende waarde van de ODV.
  • Bij het aanpassen van de resterende ODV-uitkeringsperiode op de ODV-uitkeringsverjaardag zal de waarde van de ODV wel opgerent moeten worden met de marktrente van artikel 12.3a van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (URLB). Voor de oprenting van de ODV wordt verwezen naar V&A 17-027.
  • Bij het aanpassen van de resterende ODV-uitkeringsperiode aan de verlaagde AOW-leeftijd, mag de aangepaste resterende ODV-uitkeringsperiode (alsnog) naar keuze worden afgerond op hele maanden of jaren. Voor het afronden van een ODV-uitkeringsperiode wordt verwezen naar V&A 17-029.

Voorbeelden

Hieronder volgen twee voorbeelden van een aanpassing van de resterende ODV-uitkeringsperiode.

Er wordt steeds uitgegaan van de ODV-gerechtigde X uit de vraag.

Op 1 september 2019 was de waarde van de ODV € 300.000. De ODV-uitkeringsperiode was bij aanvang 25 jaar. De maandelijkse ODV-uitkering is bij ingang vastgesteld op € 1.000 (€ 300.000/300 maanden).

Voorbeeld 1, tussentijdse aanpassing

ODV-gerechtigde X past de ODV-uitkeringsperiode per 1 april 2020 aan. Sinds de ingang van de ODV-termijnen op 1 september 2019 zijn zeven maanduitkeringen van € 1.000 gedaan.

Vóór aanpassing bedraagt de resterende ODV-uitkeringsperiode op 1 april 2020 nog 24 jaar en vijf maanden. De resterende waarde van de ODV is op dat moment € 293.000.

Omdat de ODV-uitkeringsperiode niet op de uitkeringsverjaardag wordt aangepast, hoeft de waarde van de ODV nog niet opgerent te worden met de marktrente van artikel 12.3a URLB.

Op basis van de verlaagde AOW-leeftijd kan de resterende ODV-uitkeringsperiode met drie maanden worden verlaagd naar 24 jaar en twee maanden. De nieuwe maanduitkering wordt dan € 1.010,35 (€ 293.000/290 maanden). Deze maanduitkering geldt van 1 april 2020 tot aan de uitkeringsverjaardag van 1 september 2020. Op de uitkeringsverjaardag wordt de resterende waarde van de ODV opgerent met de marktrente van artikel 12.3a URLB en wordt het bedrag van de maanduitkering opnieuw vastgesteld (zie V&A 17-027).

Voorbeeld 2, aanpassing op uitkeringsverjaardag

ODV-gerechtigde X past de ODV-uitkeringsperiode aan op de ODV-uitkeringsverjaardag van 1 september 2020.

Vóór aanpassing bedraagt de resterende ODV-uitkeringsperiode per 1 september 2020 nog 24 jaar. De waarde van de ODV is op dat moment € 288.000.

Omdat de ODV-uitkeringsperiode op de uitkeringsverjaardag wordt aangepast, moet de waarde van de ODV op dat moment worden opgerent met de marktrente van artikel 12.3a URLB.

Het oprentingspercentage is het gewogen gemiddelde van het voor 2019 en 2020 in artikel 12.3a URLB opgenomen marktrentepercentage: (4/12 * 0,269%) + (8/12 * -0,107%). De nog uit te keren waarde van de ODV per 1 september 2020 na oprenting bedraagt dan € 288.052,80.

Op basis van de verlaagde AOW-leeftijd wordt de resterende ODV-uitkeringsperiode vastgesteld op 23 jaar en negen maanden. De maandelijkse ODV-termijn na het aanpassen van de ODV-uitkeringsperiode met ingang van 1 september 2020 bedraagt dan € 1.010,71 (€ 288.052,80/285 maanden).

Deel deze pagina

Op deze pagina