Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

V&A 23-008 Wijzigingen fiscale pensioenkader ten gunste van de (gewezen) werknemer

Dit V&A 23-008 behandelt de vraag of wijzigingen ten gunste van de (gewezen) werknemer als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, mogen worden toegepast op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd met toepassing van het fiscale pensioenkader zoals dat gold vóór inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen.

Vraag

Op 1 juli 2023 is de Wet toekomst pensioenen (WTP) in werking getreden. Als gevolg daarvan zijn enkele begrenzingen van het fiscale pensioenkader ten gunste van de (gewezen) werknemer gewijzigd.

Mogen deze wijzigingen ten gunste van de (gewezen) werknemer worden toegepast op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd met toepassing van het fiscale pensioenkader, zoals dat gold vóór inwerkingtreding van de WTP (oude fiscale pensioenkader)?

Antwoord

Ja, de in de vraag bedoelde wijzigingen van de fiscale begrenzingen ten gunste van de (gewezen) werknemer mogen worden toegepast op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd met toepassing van het oude fiscale pensioenkader. Dit geldt ook voor pensioenaanspraken die na het inwerkingtreden van de WTP zijn opgebouwd met toepassing van het overgangsrecht van artikel 38q van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB).

Artikel 38b Wet LB regelt dat de wijzigingen van de fiscale begrenzingen niet gelden voor pensioenaanspraken die reeds zijn opgebouwd voordat die wijzigingen werden ingevoerd of zijn opgebouwd met toepassing van het overgangsrecht van artikel 38q Wet LB. Voorwaarde is dat deze pensioenaanspraken (nog) niet zijn omgezet in aanspraken ingevolge een premieovereenkomst als bedoeld in artikel 10 van de Pensioenwet of artikel 28 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Artikel 38b, eerste lid, Wet LB maakt echter een uitzondering voor wijzigingen van de fiscale begrenzingen die ten gunste van de (gewezen) werknemer zijn. Dergelijke wijzigingen ten gunste van de (gewezen) werknemer mogen daarom ook worden toegepast op de voor het inwerkingtreden van de WTP opgebouwde pensioenaanspraken en/of de met toepassing van het overgangsrecht van artikel 38q Wet LB opgebouwde pensioenaanspraken.

Een voorbeeld van een wijziging van de fiscale begrenzingen ten gunste van de (gewezen) werknemer, is de mogelijkheid om de ingangsdatum van de pensioenuitkeringen tot 10 jaar voorafgaand aan de geldende AOW-leeftijd te vervroegen zonder dat wordt getoetst of de (gewezen) werknemer in gelijke mate de inkomensgenererende activiteiten vermindert. Door de werking van artikel 38b, eerste lid, Wet LB zal iedere (gewezen) werknemer hiervan gebruik kunnen maken, mits de pensioenregeling daarin voorziet (zie ook V&A 23-005). Het is hierbij niet van belang of de pensioenuitkeringen al dan niet zijn ingegaan. Dat houdt in dat (gewezen) werknemers die hun pensioen vóór 1 juli 2023 niet eerder dan tien jaar voor de AOW-leeftijd hebben laten ingaan vanaf 1 juli 2023 weer aan het werk kunnen gaan zonder fiscale gevolgen voor de pensioenaanspraak.

Let op!  Let op!

Artikel 38b, derde lid, Wet LB bepaalt dat de uitzondering voor wijzigingen ten gunste van de (gewezen) werknemer, in de meeste gevallen niet geldt voor pensioenaanspraken die bij een eigenbeheerlichaam zijn verzekerd. Voor dergelijke pensioenaanspraken geldt een specifieke bepaling die in dit V&A verder niet aan de orde komt.

Let op!  Let op!

Naast de wijzigingen in de begrenzingen ten gunste van de werknemer, kunnen onder voorwaarden ook andere elementen van het nieuwe fiscale pensioenkader van de WTP gefaseerd worden ingevoerd tijdens de transitieperiode dat gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht van artikel 38q Wet LB. Zie hiervoor V&A 23-010.


Deel deze pagina

Op deze pagina