V&A 25-003 Inhaal niet benutte premieruimte pensioen
Publicatiedatum 14-03-2025
Dit V&A 25-003 behandelt de vraag of de inhaalruimte voor pensioen chronologisch aangewend moet worden.
Inleiding
Op basis van artikel 18a, tiende lid, en artikel 38r, vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 kan het verschil tussen de voor een jaar geldende fiscaal maximale premieruimte voor pensioen en de in dat jaar benutte premieruimte in een later jaar alsnog in aanmerking worden genomen. De in een jaar niet benutte fiscale premieruimte voor pensioen wordt hierna 'inhaalruimte' genoemd.
Vraag
Moet de inhaalruimte voor pensioen chronologisch aangewend worden?
Antwoord
Nee, het is niet van belang welke inhaalruimte als eerste wordt benut. Voor het benutten van de inhaalruimte geldt geen maximale termijn, zoals bijvoorbeeld wel van toepassing bij de reserveringsruimte van lijfrenten (artikel 3.127, tweede lid, Wet IB 2001). Uiteraard moet de inhaalruimte wel aangetoond kunnen worden. Dit kan bijvoorbeeld aan de hand van een berekening van de jaarlijkse inhaalruimte.
Inhaalruimte bestaat alleen uit niet benutte fiscale premieruimte voor het ouderdomspensioen en partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum.
Ter verduidelijking is hierna een cijfervoorbeeld opgenomen over de inhaalruimte.
Voorbeeld
Werkgever A heeft een pensioenregeling voor zijn werknemers.
Gegevens:
- Werknemer B treedt in jaar t in dienst bij Werkgever A.
- Jaar t is een kalenderjaar gelegen ná 1 juli 2023.
- Werknemer B neemt deel aan de pensioenregeling van Werkgever A
- De pensioenregeling van Werkgever A voldoet aan fiscale pensioenregels zoals van toepassing na het invoeren van de Wet toekomst pensioenen.
- Toegezegd in deze pensioenregeling is een pensioenpremie van 20% van de pensioengrondslag voor het ouderdomspensioen en het partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum.
- De wettelijke fiscale premieruimte voor pensioen bedraagt in de jaren t en t+1 30%, en in jaar t+2 32% van de pensioengrondslag.
- De pensioengrondslag van Werknemer B kent het volgende verloop:
Jaar | Pensioengrondslag |
t | € 50.000 |
t+1 | € 55.000 |
t+2 | € 60.000 |
- Werkgever A en Werknemer B komen in jaar t+3 overeen dat de inhaalruimte voor € 8.000 wordt benut.
Uitwerking
Werknemer B heeft de volgende inhaalruimte:
Jaar | Inhaalruimte | Berekening inhaalruimte |
t | € 5.000 | = (30% -/- 20%) x € 50.000 |
t+1 | € 5.500 | = (30% -/- 20%) x € 55.000 |
t+2 | € 7.200 | = (32% -/- 20%) x € 60.000 |
Totaal | € 17.700 |
Werknemer B heeft een inhaalruimte van in totaal € 17.700.
Deze inhaalruimte wordt in jaar t+3 voor € 8.000 benut.
Na de inhaal in jaar t+3 resteert een inhaalruimte over de jaren t tot en met t+2 van € 9.700. Omdat de premieruimte uit voorgaande jaren niet verjaart, kan in latere jaren de resterende inhaalruimte alsnog worden benut.
Zie V&A 23-012 voor inhaal en inkoop onder het overgangsrecht van artikel 38q Wet LB.