V&A 08-038 Restbegunstiging in uitkeringsfase
Dit V&A 08-038 behandelt de vraag wanneer sprake is van een uitzonderlijk geval van restbegunstiging als bedoeld in artikel 18, eerste lid onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964.
Vraag
De aanhef van artikel 18, eerste lid onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) geeft aan dat onder een pensioenregeling wordt verstaan "een regeling die uitsluitend, of met het oog op uitzonderlijke gevallen van restbegunstiging, nagenoeg uitsluitend ten doel heeft het treffen van ...".
Wanneer is van een uitzonderlijk geval sprake?
Antwoord
In de Nota naar aanleiding van het verslag van de Wet fiscale behandeling van pensioenen, Kamerstukken II, 26 020, nr. 6, blz. 10, is aan de restbegunstiging aandacht besteed. De toelichting op het amendement 23 dat heeft geleid tot de huidige tekst van artikel 18, eerste lid, onderdeel a, Wet LB luidt: "Doel van de beoogde wijziging is de sinds 1951 bestaande praktijk van "restbegunstiging" te handhaven. "Restbegunstiging" is een verwaarloosbaar kleine kans dat bij het overlijden van een werknemer voor de pensioendatum een kapitaal uit hoofde van de pensioenregeling ineens wordt uitgekeerd aan een erfgenaam die niet tot de kring van verzorgden in de zin van artikel 18 (thans artikel 11, derde lid) van de Wet op de loonbelasting 1964 behoort. Een statistisch aantoonbare verwaarloosbare kans omdat in de "standaardsituatie" het tot uitkering komende kapitaal altijd wordt aangewend voor aankoop van een nabestaanden en/of wezenpensioen. (...)"
Restbegunstiging kan zich voordoen als het op te bouwen ouderdoms- en partnerpensioen worden verzekerd in de vorm van een "gemengde" verzekering die voorziet in:
- een kapitaalsuitkering bij het overlijden van de (gewezen) werknemer vóór een bepaalde datum
of
- een kapitaalsuitkering bij het in leven zijn op een bepaalde datum. De bepaalde datum is in dit geval de in de regeling vastgestelde pensioendatum. De uitkering na deze datum zal vanwege de aard van de pensioenregeling moeten zijn verzekerd als een periodieke uitkering. Hierbij past op zich niet een uitkering van (overblijvend) kapitaal.
Van een uitzonderlijk geval van restbegunstiging kan slechts sprake zijn in de opbouwfase en dan nog alleen voor werknemers met een partner. Ingeval de werknemer alleenstaand wordt als gevolg van overlijden van de partner dient de verzekeringsovereenkomst binnen een redelijke termijn te worden aangepast. Ook bij een scheiding dient aanpassing van de overeenkomst plaats te vinden aangezien de pensioenregeling na de scheiding op het punt van het partnerpensioen nog slechts mag voorzien in een aan de ex-partner(s) toekomend bijzonder partnerpensioen.
De aanpassing van de verzekeringsovereenkomst kan op twee manieren plaatsvinden:
- De verzekering wordt omgezet in een verzekering bij leven. Hiernaast kan sprake zijn van een afzonderlijke verzekering voor het bijzondere partnerpensioen voor de ex-partner(s) of voor het wezenpensioen.
- De begunstiging wordt aangepast. Voor zover het kapitaal bij overlijden meer bedraagt dan de koopsom voor een eventueel toegekend bijzonder partnerpensioen of voor een wezenpensioen in de zin van artikel 18c, eerste of tweede lid, Wet LB, dient de werkgever of het pensioenfonds van de werkgever als restbegunstigde te worden aangewezen.
Een Vraag en Antwoord van vergelijkbare strekking was eerder opgenomen in onderdeel 2 van het vervallen besluit CPP2003/530M (besluit van 29 augustus 2003)