Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Vervallen V&A 08-054 Toepassing van artikel 18a, negende lid, Wet LB bij samenloop van verschillende pensioenstelsels d.d. 210910

Belangrijk!  Vervallen

Deze versie van het Vraag & Antwoord is vervangen door Vraag & Antwoord 08-054 d.d. 23 november 2015.

Vraag

Artikel 61, eerste lid, URLB regelt hoe een pensioenregeling bij een samenloop van verschillende pensioenstelsels moet worden ingedeeld in één van de drie in artikel 18a Wet LB genoemde stelsels. Het tweede lid van dat artikel schrijft voor dat voor elk onderdeel van de pensioenregeling dat niet past binnen dat stelsel afzonderlijk moet worden beoordeeld op welk ander stelsel het is gebaseerd. Houdt deze laatste bepaling in dat indien één van de regelingen is gebaseerd op een beschikbare-premiestelsel artikel 18a, negende lid, Wet LB ook op de pensioendatum alleen wordt toegepast op het pensioengevend loon van dat beschikbare-premiestelsel?

Antwoord

Nee, op de pensioendatum kan geen sprake zijn van een aparte toetsing voor elk onderdeel van de pensioenregeling aan de 100%-grens van artikel 18a, zevende lid, Wet LB. Er is op dat moment één ouderdomspensioen uit die regeling dat moet worden getoetst aan één pensioengevend loon. Artikel 18a, negende lid, dient in dit geval dus ook niet uitsluitend te worden toegepast op het onderdeel van de pensioenregeling dat betrekking heeft op de beschikbare-premieregeling. Artikel 61 URLB is slechts gericht op de bewaking van de grenzen van een pensioenregeling waarin verschillende stelsels gedurende de opbouwperiode samenlopen.

Voor de toetsing van het partnerpensioen aan de 70%-grens van artikel 18b, zevende lid, Wet LB geldt hetzelfde uitgangspunt.

In het besluit Loonheffingen. Pensioenen; opbouw, eigen beheer, aanwijzingen, uitstel pensioendatum en overgangsrecht. Stamrechten (besluit van 9 september 2010, nr. DGB2010/2733M, Stcrt. 2010, nr. 14304), is in onderdeel 3.3 aangegeven hoe het pensioengevend loon kan worden bepaald indien bij samenloop van stelsels het variabele deel van het pensioengevend loon wegvalt of afneemt in de jaren vóór de pensioendatum.

Voorbeeld (bedragen in €)

Gegevens:
  • Eindloonregeling over pensioengevend loon van 50.000.
  • Beschikbare-premieregeling (excedentregeling) over pensioengevend loon boven 50.000.
  • Laatst genoten pensioengevend loon 60.000; minimaal in te bouwen AOW (jaar 2009) 8.726.
  • Op de pensioendatum is in de eindloonregeling opgebouwd: 35.000 ouderdomspensioen en 24.500 partnerpensioen (70% resp. 49% van 50.000).
  • Op de pensioendatum kan met het op basis van beschikbare premies opgebouwde kapitaal 12.000 ouderdomspensioen en 8.400 partnerpensioen worden verkregen.
Uitwerking

Op de pensioendatum bedraagt het ouderdomspensioen in totaal 47.000 en het partnerpensioen 32.900 per jaar. De som van het ouderdomspensioen en de minimaal in te bouwen AOW bedraagt 55.726. Het laatstgenoten pensioengevend loon bedraagt 60.000. Omdat het ouderdomspensioen inclusief de minimaal in te bouwen AOW onder de grens van 100% van 60.000 blijft en het nabestaandenpensioen inclusief de minimaal in te bouwen AOW onder de grens van 70% van 60.000, is er geen reden om artikel 18a, negende lid, van de Wet LB toe te passen. Zoals uit dit voorbeeld blijkt wordt de toets voor het ouderdoms- en het partnerpensioen dus toegepast op de som van de opgebouwde rechten en op het totale pensioengevend loon. Er vindt geen afzonderlijke toetsing plaats voor de onder het eindloonstelsel en het beschikbare-premiestelsel opgebouwde onderdelen van de regeling.

De inhoud van dit Vraag en Antwoord was eerder opgenomen in onderdeel 19 van het vervallen besluit CPP2003/530M (besluit van 29 augustus 2003). 

Deel deze pagina

Op deze pagina