Vervallen V&A 08-056 Partner- en wezenpensioen en het bereiken van de 70%-, resp. 14/28%-grens in een beschikbare-premiestelsel d.d. 310117
Vervallen
Dit Vraag & Antwoord is d.d. 26 oktober 2017 vervallen.
Vraag
In artikel 18a, negende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) wordt voorzien in een (fictieve) uitkering ineens voor het gedeelte van het ouderdomspensioen dat uitgaat boven de begrenzing van het zevende lid van artikel 18a.
Geldt een dergelijke regeling ook voor het partner- en wezenpensioen?
Antwoord
Ja, de waarde van het meerdere boven 70% (partnerpensioen), 14% (wezenpensioen voor een halve wees) of 28% (wezenpensioen voor een volle wees) van het pensioengevend loon of het bereikbaar pensioengevend loon moet in de loonbelasting worden betrokken door middel van een (fictieve) uitkering ineens. Dit moet plaatsvinden op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van ingang van het partnerpensioen of het wezenpensioen.
Deze wettelijke maxima zijn niet afhankelijk van het aantal (bereikbare) dienstjaren. Het zijn absolute normen. Zie artikel 18b, achtste lid, en artikel 18c, zevende lid, Wet LB.
Let op!
Voor beschikbare-premieregelingen waarvoor gebruik is gemaakt van een premiestaffel voor afwijkende premieovereenkomsten als bedoeld in onderdeel 6 van het besluit van 20 januari 2017, nr. 2017-7168, Staatscourant 2017, nr. 4421 (of één van de voorgaande besluiten) zijn restuitkeringen, in welke vorm dan ook, niet mogelijk. Als in een dergelijke beschikbare-premieregeling na het vaststellen van het fiscaal maximale, geïndexeerde pensioen nog kapitaal overblijft, vervalt dit aan de verzekeraar. Uitkeringen als bedoeld in artikel 18a, negende lid, artikel 18b, achtste lid, en artikel 18c, zevende lid, Wet LB zijn dan dus niet toegestaan.
Een Vraag en Antwoord van vergelijkbare strekking was eerder opgenomen in onderdeel 4 van het vervallen besluit CPP2003/1610M (besluit van 10 februari 2004).